Verkiezingen 2025: Focus op de feiten en plannen (en gebruik bijvoorbeeld deze tabel)
We delen niet alleen onze grote bevindingen, maar ook tussentijdse updates over de voortgang van onze onderzoeksprojecten. Deze update is onderdeel van het dossier Klimaatdromers.
Drie experts. Die bepalen voor een groot deel het publieke debat in Nederland over vloeibaar aardgas, of LNG. Dat laat een nieuw onderzoek zien dat deze week met redacties van nieuwsmedia is gedeeld. Dezelfde energie-experts, die deels banden hebben met de fossiele industrie, worden opvallend vaak geciteerd in mediaberichten over LNG. Hierdoor kan een ‘versmald en gekleurd beeld van LNG’ ontstaan, met serieuze gevolgen voor de energietransitie.
Ondanks de klimaatcrisis is Nederland nog steeds verslaafd aan gas. Deze winter is het niet alleen Russisch aardgas, maar vooral ook gas uit Amerika dat onze huizen verwarmt en de industrie draaiende houdt. Liquefied natural gas (LNG), oftewel vloeibaar aardgas, is in enkele jaren tijd een van de belangrijkste energiebronnen van Nederland geworden.
Het gebruik van LNG groeide sterk na de Russische invasie van Oekraïne, in februari 2022. Onder meer ‘om de energiezekerheid te vergroten en de afhankelijkheid van Russisch aardgas te verminderen’, werd in zes maanden tijd een gloednieuwe LNG-terminal gebouwd in de Groningse Eemshaven.
Daarmee lukte het om vorig jaar 21 miljard kubieke meter LNG te importeren, hoofdzakelijk uit de VS, vanwaar het gas met gekoelde tankerschepen wordt aangevoerd. Ter vergelijking: de totale Nederlandse gasvraag bedroeg vorig jaar ruim 30 miljard kubieke meter. Hoewel een deel van het geïmporteerde LNG weer wordt doorgepompt naar andere landen – Nederland is een belangrijke doorvoerhaven voor Europees gas – wordt een groot deel van ons land dus draaiende gehouden met vloeibar gas.
Tegelijk met de import van LNG piekte ook het aantal berichten over deze relatief nieuwe brandstof in de media. Hoewel Nederland al in 2012 voor het eerst LNG uit het buitenland ontving, werd vloeibaar gas lange tijd slechts enkele honderden keren per jaar in kranten en tijdschriften besproken. In 2022 explodeerde dat aantal tot meer dan drieduizend nieuwsberichten. Het argument dat LNG noodzakelijk was om de energiezekerheid te vergroten, zoals onder meer verwoord door Gasunie, werd daarbij vaak aangehaald door journalisten.
Dit blijkt uit een studie van onderzoekers gelieerd aan de Universiteit Utrecht, onderzoeksbureau Solid Sustainability Research en Climate Obstruction NL (CONL), een netwerk van wetenschappers, journalisten en activisten dat onderzoek doet naar de manieren waarop effectief klimaatbeleid wordt tegengehouden. De onderzoekers analyseerden bijna negenduizend nieuwsberichten over LNG die tussen 1991 en begin 2025 in Nederlandse geschreven media verschenen. Daarbij keken ze specifiek naar de veranderingen in het gebruik van drie veelvoorkomende narratieven over gas: dat LNG goed zou zijn voor energie-zekerheid, dat LNG goed zou zijn voor het milieu, en dat LNG slecht zou zijn voor het milieu. De resultaten van het onderzoek zijn deze week gedeeld met acht nieuwsredacties NRC, Trouw, Volkskrant, NU.nl, NOS, FD, AD en De Telegraaf. in Nederland.
Pereira, A., Vanheule, L., Julien, C., & Knoester, L. (2025). “Environmental and Energy Security Narratives around Liquefied Natural Gas in Dutch Written News Media”.
Scheve verhoudingen
Uit het onderzoek blijkt onder meer dat het belang van leveringszekerheid na de Russische inval in Oekraïne sterk toenam. Waar voor 2022 slechts 11% van de onderzochte nieuwsartikelen een positief narratief over leveringszekerheid bevatte, was dit vanaf 2022 bijna vier keer zoveel (41%).
Opvallend genoeg blijkt daarnaast dat een aantal energie-experts relatief vaak geciteerd worden in de verslaggeving over LNG. Van alle experts die door journalisten werden aangehaald zijn er drie personen – Martien Visser, Jilles van den Beukel en Hans van Cleef – die ieder in meer dan 250 verschillende nieuwsartikelen voorkomen, ruim vijf keer zoveel als vertegenwoordigers van milieuorganisaties als Urgenda of Milieudefensie.
Martien Visser, de meest-geciteerde expert van allemaal, was tot zijn recente pensionering lector Energietransitie & Netwerken aan de Hanzehogeschool Groningen. Tegelijkertijd werkte hij ook als Manager Corporate Strategy bij de Gasunie, het bedrijf dat samen met Vopak de in recordtijd gebouwde LNG-terminal in de Eemshaven beheert. In reactie op de studie geeft hij aan altijd transparant te zijn geweest over deze dubbele rol, ook naar journalisten toe. ‘Ik heb het zelf altijd genoemd.’
Toch wordt in 8 van de 10 artikelen waarin Visser geciteerd wordt, zijn functie bij Gasunie niet expliciet genoemd. In sommige gevallen wordt Visser zelfs zonder vermelding van zijn baan bij het gasbedrijf geciteerd, terwijl een woordvoerder van de Gasunie verderop in hetzelfde artikel ook wordt aangehaald.
Het gebrek aan een diverse groep stemmen over LNG verklaart hij deels door de complexiteit van het onderwerp. ‘Er lopen in Nederland niet heel veel mensen rond die verstand hebben van LNG. De spoeling is dun.’ Tegelijkertijd erkent hij dat hierdoor de verhoudingen tussen experts die worden aangehaald scheef zijn. ‘Ik probeer zo objectief mogelijk commentaar te geven,’ zegt hij. ‘Maar ik zou als journalist ook vaker kennis op doen bij milieuorganisaties en internationale bedrijven.’
Saillant detail is dat Visser zelf helemaal geen expert is op het gebied van LNG. ‘Nee,’ zegt hij daarover, ‘dat is mijn vakgebied niet meer. Ik heb als lector aan de Hanzehogeschool altijd elektriciteitsleer gegeven.’ Toch wordt hij hier wel over gevraagd, mogelijk vanwege zijn eerdere werk begin 2000 voor gasbedrijf Gasterra. ‘Toen was de internationale gasmarkt wel mijn vakgebied. En als je die kennis eenmaal hebt, dan houd je het wel een beetje bij.’
Informatiegat
Naast Visser komt ook Jilles van den Beukel vaak terug in mediaberichten over LNG. Van den Beukel is een veelgevraagd energie-commentator, die decennialang voor Shell heeft gewerkt. Hoewel de onderzoekers niet hebben gekeken naar de specifieke narratieven die iedere expert uitdraagt, bestaat het risico dat een oververtegenwoordiging van enkele stemmen een te rooskleurig beeld schetsen van vloeibaar gas. Zeker wanneer deze stemmen banden hebben met de fossiele industrie.
Een onderzoek uit 2024 toonde dat Amerikaans LNG zelfs tot meer klimaatopwarming kan leiden dan steenkool, over een tijdspanne van 20 jaar.
Zo is LNG in de media vaak afgeschilderd als relatief duurzaam: een energiebron die tot minder uitstoot dan steenkool zou leiden en zo een mogelijke transitiebrandstof op weg naar een toekomst vol zon en wind kan zijn. Steeds meer wetenschappelijke studies wijzen echter op de zorgelijke klimaatschade door het gebruik van LNG. De hoeveelheid lekkage van methaan (een zeer sterk broeikasgas) tijdens de productie, het transport en het gebruik van LNG blijkt significant hoger dan gedacht. Dit leidt ertoe dat de totale klimaatimpact van LNG groter is dan wanneer alleen naar het eindgebruik (de verbranding) van het gas wordt gekeken. Een onderzoek uit 2024 toonde aan dat Amerikaans LNG op deze manier zelfs tot meer klimaatopwarming kan leiden dan steenkool, wanneer wordt uitgegaan van een tijdspanne van 20 jaar.
Toch benoemde slechts 1 op de 10 nieuwsartikelen die de afgelopen jaren een milieunarratief over LNG bevatte de rol van methaanlekkages expliciet. Met name artikelen over het gebruik van LNG in de scheepvaart waren veelal niet milieu-kritisch: een meerderheid (65%) van de nieuwsberichten over vloeibaar aardgas als scheepsbrandstof noemde enkel voordelen voor het milieu, terwijl grote methaanlekkages juist tijdens transport en op schepen kunnen optreden. En 1 op de 5 nieuwsberichten die sinds de oorlog in Oekraine aandacht besteedde aan milieu-impact van LNG deed het nog altijd voorkomen alsof vloeibaar aardgas enkel positief is voor het milieu. Volgens de onderzoekers wijst dit op een ‘informatiegat’ in de Nederlandse berichtgeving.
Gekleurd beeld
Aaron Pereira, co-auteur van de studie en verbonden aan Solid Sustainability Research, denkt dat de oververtegenwoordiging van een handvol stemmen het gevolg is van de vaste lijstjes met ‘go-to’ experts die journalisten hanteren. ‘Tijdens een publiek event over ons onderzoek met een journalistenpanel, leerden we dat onafhankelijke wetenschappers soms moeilijk te bereiken zijn voor een uitspraak in de media.’
Daar komt bij dat een deel van de traditionele kennis over LNG in Nederland is opgebouwd rond gas- en oliebedrijven, waardoor de meest voor de hand liggende experts vaak banden met de fossiele sector hebben. ‘Hun expertise ligt echter vooral bij het functioneren van de LNG-markten en -handelsketens, maar minder bij de kritische vraag of LNG wel in lijn is met de klimaatdoelen,’ aldus Lynn Vanheule, co-auteur van de studie en gelieerd aan Climate Obstruction NL.
Een goed voorbeeld van iemand die vooral de vraag- en aanbodkant van LNG heeft geduid (overigens zonder directe banden met de fossiele industrie) is Hans van Cleef, nummer drie op de lijst van meest-geciteerde experts in de media. Van Cleef was tot 2022 energie-econoom bij ABN Amro, en werkte nadien onder meer voor het public affairs-bureau Publieke ZakenPublieke Zaken is een advies- en communicatiebureau dat ook lobby-activiteiten verricht op het gebied van klimaat, energie en duurzaamheid. publiekezaken.eu.. In reactie op het onderzoek geeft hij aan de media vooral te hebben voorzien van ‘feitelijke duidingen van met name de marktontwikkelingen [rond LNG] en de gevolgen voor de economie en de leveringszekerheid’.
Oververtegenwoordiging van deze economische insteek kan er echter toe leiden dat het milieuvraagstuk ondergeschikt raakt, denkt Vanheule. ‘Als journalisten vooral leunen op een klein, vertrouwd groepje experts, vaak met banden met de fossiele sector, ontstaat een versmald en gekleurd beeld van LNG.’
Dat heeft serieuze gevolgen voor de energietransitie, aangezien LNG-infrastructuur vaak een decennialange levensduur heeft. Een nieuwe aanvoerterminal voor vloeibaar gas, zoals die in de Eemshaven in Groningen is gebouwd, moet in principe jarenlang gebruikt worden om de initiële investeringskosten terug te winnen. Dit riskeert een zogeheten ‘lock-in’-effect, waarbij we onnodig lang van fossiele brandstoffen afhankelijk blijven omdat de infrastructuur voor het gebruik ervan nou eenmaal al gebouwd is. Maken we het onszelf dus niet moeilijker dan nodig is om van het gas af te komen, door in de media steeds het belang van LNG voor de leveringszekerheid te benadrukken?
Martien Visser, Nederland’s meest-geciteerde LNG-expert, maakt zich hier niet al te druk om. Hij schat in dat we nog tot 2040 vloeibaar gas nodig hebben om aan de energievraag te voldoen, en investeringen in LNG-infrastructuur dus noodzakelijk zijn.
Daar komt wel een disclaimer bij: ‘Zo goed zit ik nou ook weer niet in de materie.’ Andere experts wijzen er bijvoorbeeld op dat we mogelijk afstevenen op een groot overaanbod van LNG, met name omdat de VS en Qatar hun leveringscapaciteit uitbreiden.
Het illustreert dat wie aan bod komt in de media, de richting van het debat kan sturen. In elk geval heeft Visser er wederom een nieuwsartikel mee gehaald. Zijn koppositie als LNG-expert blijft voorlopig onaangetast.
Jilles van den Beukel kon niet bereikt worden voor een reactie.
Alternatieve stemmen
Er zijn genoeg alternatieve LNG-experts die volgens de auteurs van de studie vaker aan bod zouden mogen komen in de Nederlandse media.
In Nederland zijn dit onder meer:
● Sweder van Wijnbergen
Emeritus Hoogleraar Economie, Universiteit van Amsterdam
Gespecialiseerd in klimaat- en energie-economie: economische effecten van fossiele subsidies, energieprijzen en beleidsinstrumenten voor de energietransitie.
● Rick van der Ploeg
Hoogleraar Economie, Universiteit van Oxford
Gespecialiseerd in klimaat- en energie-economie. Richt zich op CO2-beprijzing, fossiele subsidies, economische en lock-in risico’s van fossiele afhankelijkheid.
● Janina Herzog-Hawelka
PhD Onderzoeker, Amsterdam Institute for Social Science Research (AISSR)
Onderzoekt klimaatrechtvaardigheid, de uitfasering van fossiele brandstoffen en LNG, Noord-Zuidrelaties in het klimaatbeleid en mondiale klimaatgovernance.
● Hans Ossebaard
docent Planetaire Gezondheidswetenschappen, VU Amsterdam
Expertise op directe en indirecte gezondheidseffecten van fossiele brandstoffen, inclusief LNG.
En daarbuiten:
● Robert Howarth
Professor of Ecology and Environmental Biology, Cornell University
Onderzoekt de levenscyclusemissies van LNG (winning, liquefactie, transport, methaanlekken) en vergelijkt deze met andere fossiele brandstoffen.
● Ana Maria Jaller-Makarewicz
Lead Energy Analyst, Institute for Energy Economics and Financial Analysis (IEEFA)
Onderzoekt gas en LNG-markten, energiezekerheid, geopolitieke afhankelijkheid van gas en importstromen van LNG in Europa
● Tristan Smith
Associate Professor in Energy and Shipping, UCL Energy Institute; Director, UMAS
Expert in scheepvaart en klimaatbeleid. Onderzoekt onder meer de rol van LNG als scheepsbrandstof, economische risico’s en beleidsopties voor scheepvaart in lijn met de 1,5 °C klimaatdoelstelling.
● Bryan Comer
Marine Program Director, International Council on Clean Transportation (ICCT)
Leidt het ICCT maritieme programma. Onderzoekt emissies van internationale scheepvaart, de klimaatimpact van LNG als scheepsbrandstof en alternatieven zoals groene waterstof en ammoniak.
● Constance Dijkstra
Maritime Transport Policy Manager, Transport & Environment (T&E)
Gespecialiseerd in scheepvaartbeleid binnen de EU en IMO. Richt zich op de klimaatimpact van LNG en biofuels in de scheepvaart en op regelgeving voor schone brandstoffen.
● Claudia Kemfert
Head of the Department of Energy, Transportation and Environment, DIW Berlin; Professor of Energy Economics, Leuphana University.
Expert in energie- en klimaatbeleid. Onderzoekt de rol van LNG in de Europese energiemix, de geopolitieke afhankelijkheden en de economische voordelen van een versnelde transitie naar hernieuwbare energie.
Noot van de redactie: auteurs van de in dit artikel genoemde studie zijn ook lid van het netwerk Climate Obstruction NL waarin onderzoekers uit de journalistiek, wetenschap en maatschappelijk middenveld kennis delen over het thema “klimaatobstructie”. Ook Momus-redacteur Alexander Beunder is aangesloten bij dit netwerk, als Raad van Toezicht lid. Het platform Momus of Beunder persoonlijk hadden geen betrokkenheid bij de uitvoering of totstandkoming van de studie.
Waardeer je ons onderzoek?
Journalistiek die de macht controleert én oplossingen onderzoekt is keihard nodig. Maar dat kan alleen dankzij (jouw) steun.
Of doneer eenmalig:
Klimaatdromers
In het Klimaatdromers dossier onderzoeken we hoe klimaatobstructie plaatsvindt in Nederland en daarbuiten, oftewel alles dat klimaatbeleid tegen houdt of vertraagt: klimaatdesinformatie, lobbypraktijken, de draaideur tussen oliebedrijven en politiek of misleidende vormen van greenwashing. Met een kritische, maar ook oplossingsgerichte blik.
Doe mee
Heb jij tips, ideeën, vragen, of persoonlijke ervaringen rond klimaatobstructie? Deel dit met ons, en draag op die manier bij aan dit dossier. Stuur ons een email via alexander@momusmedia.nl of vul het formulier in via onderstaande knop.

Thomas met een schilderij van een woondemonstratie. Beeld: Momus
We delen niet alleen onze grote bevindingen, maar ook tussentijdse updates over de voortgang van onze onderzoeksprojecten. Deze update is onderdeel van het dossier Een einde aan dakloosheid.
Het is bijna zover; op 8 oktober 2025 worden de nieuwste cijfers over dakloosheid in 57 gemeenten bekendgemaakt. En dat is spannend, zeker nu een nieuwe telmethode voor het eerst ook in Amsterdam en Den Haag wordt toegepast.
De cijfers uit de eerdere telrondes in andere gemeenten veroorzaakten een aardverschuiving in de beeldvorming van dakloosheid; er bleken méér dakloze mensen te zijn, waaronder veel vrouwen (een derde), kinderen (een vijfde) en jongeren (een derde). Zij kwamen toen pas in beeld, doordat zij voor het eerst écht geteld werden, met de ETHOS-light methode, in plaats van geschat door het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Het wordt gezien als een belangrijke verandering in de kijk op dakloosheid. En daarmee ook, zo luidt de hoop, een begin van een ander beleid, waarin dakloze mensen op tijd worden gezien, meegeteld, én geholpen. Want alhoewel dakloosheid vele gezichten heeft, lijkt het begin van een oplossing eenduidig: een woning.
Dichte deuren
“Of ik mij dakloos voelde? In eerste instantie niet. Op het moment dat het gebeurde voelde het vooral onrealistisch.” Tijdens haar scheiding verloor Eti samen met haar twee kinderen onverwachts de toegang tot hun huis. “Van de ene op de andere dag konden we er niet meer in.” Wanneer je haar nu ziet, zou je niet denken dat ze al vier jaar geen vaste woning heeft. Een goed gevoel voor stijl, een warme lach en een optimistisch karakter kenmerken haar.
Ook Thomas (40 jaar) was zich niet meteen bewust van zijn eigen dakloosheid. Hij woonde samen met zijn vriendin in Rotterdam toen hij last kreeg van een depressie en een burn-out. Volgens Thomas ontnam dit, in combinatie met zijn ADHD, hem de grip op zijn leven. “Ik verloor het overzicht, en overzicht is voor mij juist heel belangrijk.” Zijn relatie strandde en Thomas vertrok. “Zij werkte toen aan de Universiteit Ede-Wageningen. Ik wilde haar niet belasten met mijn gedoe, want ik voel mij snel te veel. Dus toen heb ik de deur achter mij dicht getrokken [….] En je blijft denken; morgen ga ik het allemaal oplossen.”
Waar ga je heen als je plotseling niet meer naar huis kan? Waar zoek je naar een slaapplek? Waar naar een oplossing? Wat zou jij doen?
Volle tassen, losse draden
Met een tas vol eten, drinken, een deken en wat papierwerk meldde Thomas zich bij de sociale dienst in Dordrecht. De reactie die hij daar kreeg, sloeg hem lam: ‘Kom morgen maar terug met je héle administratie.’ Maar meer administratie had Thomas niet. Dát was juist het probleem. “Ik ben daar nooit goed in geweest. En omdat ik al een tijdje thuis zat, had ik ook geen inkomen meer. De schulden stapelden zich op. Ik wilde gewoon geholpen worden.”
In die eerste periode sliep Thomas bij vrienden, familie of waar er plek was. Ondertussen groeiden zijn schulden door. “Het was in de tijd dat schulden nog verhandeld konden worden. Het voelde als het Wilde Westen. Ik kreeg dreigbrieven dat ik moest betalen met geld dat ik niet had. Er werd zelfs gedreigd met gijzeling. Ik had het gevoel dat mijn keel werd dichtgeknepen. Ik werd angstig en paranoïde.”
Deze periode in Thomas zijn leven is zo’n acht jaar geleden. Rond diezelfde tijd, in 2017, schreef Correspondent Jesse Frederiks over de Nederlandse aanpak van schulden: “Mensen met schulden zijn een verdienmodel geworden voor een industrie van incassobureaus, deurwaarders, bewindvoerders en ook de overheid.” En ze “…moeten zich door een Byzantijnse bureaucratie banen om van die schulden af te komen.” Gijzeling werd als dreigmiddel ingezet, ook voor mensen die wel wilden, maar niet konden betalen, concludeerde de Nationale ombudsman in 2015.
“Het was een hel,” zegt Thomas. Onder die druk dacht hij nauwelijks nog aan een duurzame woonoplossing. “Ik zag mezelf niet als dakloos, maar als iemand met heel veel problemen. Ik was bezig met overleven.”
Ik zag mezelf niet als dakloos, maar als iemand met heel veel problemen. Ik was bezig met overleven.
Ook Eti heeft het over een “overlevingsstand” waar ze sinds haar scheiding in terechtkwam. Op de dag dat ze plotseling op straat kwam te staan, kocht ze een tent en eerste levensbehoeften; zoals luchtbedden, slaapzakken, kookgerei, toiletartikelen en eten. Ze ging met haar kinderen naar een camping. ‘s Ochtends bracht ze de kinderen naar de basisschool en ging ze zelf naar haar werk. Daarna ging ze op zoek naar hulp. Maar van het wijkteam, tot de politie en opvanglocaties aan toe; allemaal stuurden ze haar weg zonder een oplossing in zicht. Ondertussen verzweeg ze haar situatie op haar werk. “Ik had het gevoel dat ik had gefaald.”
Op het kantelpunt dat hun problemen acuut waren, vroegen Eti en Thomas om hulp. Of dit bij de ‘juiste’ plek was, is misschien niet de juiste vraag. Want voor mensen zoals zij lijkt er geen ‘juiste’ plek te zijn. Geen vangnet, maar losse draden; wonen, zorg, veiligheid, financiën. Pas als je kunt bewijzen dat je ernstig vastloopt in meerdere daarvan krijg je hulp, tot die tijd sta je te boek als ‘zelfredzaam’.
Té dakloos
Het andere uiterste kan ook; dat je zo lang dakloos bent, dat je voor het systeem niet eens meer bestaat. Het overkwam de 49-jarige Jean Paul. Op zijn 16e werd hij door zijn ouders uit huis gezet. “Ik had naar de politie moeten gaan, en moeten zeggen: mijn ouders laten mij er niet meer in. Ik had dat probleem bij hen moeten neerleggen. Maarja, dat vond ik moeilijk. Mijn ouders hadden mij nogal geïndoctrineerd, ik geloofde niet in zoiets als sociaal recht.” In plaats van dat de minderjarige Jean Paul hulp zocht, probeerde hij zijn eigen weg te vinden.
Jarenlang leefde hij in rondtrekkende communes die panden kraakten als tijdelijk onderkomen, afgewisseld met onderdak bij wisselende vriendinnen. Nooit stond hij ergens ingeschreven, en autoriteiten en instanties waren in zijn leefwereld iets om te mijden.
Jean Paul hield zichzelf voor dat dit een keuze was. “Het is beter om achter een bepaalde lifestyle te staan dan je de hele tijd te realiseren dat je niet geholpen kan worden, dat je niet geholpen wordt.”
Tot het een paar jaar terug niet meer ging. Het gemeenschappelijke krakersbestaan had Jean Paul achter zich gelaten en nu zocht hij solo naar plekken om te overnachten. Zo belandde hij in een bootje bij Dordrecht van een kennis. Zijn gezondheid was slecht en de lekke boot met ongedierte maakte het nog slechter. Hij zocht hulp. Maar het systeem (h)erkende hem niet: hij had geen paspoort en stond zelfs al zo lang nergens ingeschreven, dat hij was uitgeschreven uit Nederland.
Daardoor kon hij ook geen regiobinding aantonen, wat nodig was voor de maatschappelijke opvang. Toen zijn gezondheid zo ver achteruitging dat het levensbedreigend werd, heeft een veldwerkteam alarm geslagen en werd hij in de noodopvang opgenomen. Daar begon zijn herstel. Nu, twee jaar later, is hij doorgestroomd naar een eigen kamer in de maatschappelijke opvang.
Tot de dood om de hoek komt kijken
Toen Jean Paul binnenkwam bij de opvang was zijn situatie ernstig. Zijn bloeddruk was naar eigen zeggen “moorddadig hoog”; 240 over 180. Ter vergelijking: volgens de Hartstichting ligt een normale bloeddruk voor een man onder de 140 over 90. Jean Paul droeg al een half jaar lang dezelfde daglenzen en hij bleek last te hebben van onbehandelde slaapapneu en ADHD met autistische componenten. Nu is zijn bloeddruk 126 over 68, draagt hij een bril, en krijgt hij medicatie, begeleiding en staat er naast zijn bed een machine voor slaapapneu.
Met het begin van herstel, komt ook het begin van rouw en verwerking. “Ik droom van alle dingen die ik niet heb en niet heb kunnen hebben. Een goede baan, een gezin, een huis, gewoon hele normale dingen.” Jean Paul wil met het delen van zijn verhaal bijdragen aan verandering. Zodat andere mensen, jongeren, een kans op zo’n ‘normaal leven’ niet mislopen. En dat voor hem een eigen thuis eindelijk in zicht komt. Want terwijl zijn zorgvragen behandeld worden, blijft zijn woonvraag vooralsnog onbeantwoord.
Thomas zijn bestaan zonder thuis was een stuk korter, maar eindigde ook in een gevaarlijke toestand. Bedolven onder de druk van schuldeisers en het overleven op straat, begon Thomas zichzelf na zo’n twee jaar “langzaam op te geven.” Een Dordrechtse wijkagent had dat niet. “Hij wist dat ik geen kwade bedoelingen had. Ik heb geen strafblad, ben netjes opgevoed en ik heb een hbo-diploma in communicatie. Ik ben een veel te grote softie om iemand kwaad te doen. Hij zei: ‘Joh, je moet naar binnen jongen, het gaat straks vriezen!’”
Op aandringen van de wijkagent kwam Thomas in een slaaphuis terecht. Hij woog toen 54 kilo bij een lengte van 1,85 meter. “Die eerste nacht in de opvang overleed de man met wie ik die avond nog had zitten praten in zijn slaap. Dat was ontzettend confronterend.”
Thomas zelf krabbelde snel op. Binnen 363 dagen had hij de juiste hulp, waaronder schuldhulpverlening. Nu, zes jaar na die eerste nacht, is hij schuldenvrij en huurt hij een woonruimte in een oud kantoorpand van de maatschappelijke opvang in Dordrecht. Zijn muren hangen vol met zijn schilderijen die hij inmiddels wereldwijd verkoopt. Ook geeft hij schilderlessen aan jongeren met een beperking. Hij weegt weer een gezonde 75 kilo. Thomas is opgelucht en strijdlustig.
Een helpende hand, iemand die je ziet en actie onderneemt kan het verschil betekenen tussen een einde op straat of een nieuw begin. Omdat Thomas en Jean Paul zich daar bewust van zijn, zetten zij zich beiden in voor de ‘Verandergroep Woonregels Dordrecht’; een actiegroep die dakloosheid in Dordrecht wil voorkomen en uitbannen. De groep voert succesvolle acties en lobby om de lokale politiek te beïnvloeden. Naar eigen ervaring heeft Eti voor haar lotgenoten de steungroep ‘Ouders in Beweging’ opgericht. “Ik wil mensen in verbinding brengen om samen een vangnet te vormen voor dakloze ouders. Geen enkel kind en ouder hoort alleen en op straat te staan.”
Thomas met een schilderij van een woondemonstratie, en andere schilderijen, in zijn huis. Foto’s: Jeske Jongerius.
Dakloosheid als zorgprobleem
Wat als Thomas direct geholpen was toen hij, met drukkende schulden en een gebrek aan grip, het huis van zijn ex verliet om haar niet tot last te zijn? Wat als iemand het vertrouwen van de 16-jarige Jean Paul had gewonnen en hem richting een veilig onderkomen had begeleid? Wat als Eti niet met haar kinderen weggestuurd werd door alle instanties waar ze aanklopte? Wat als iemand had gevraagd: wat heb jij nu nodig?
Volgens Berry Pfennigwerth, belangenbehartiger bij Dakloosheid Voorbij!, zou dat veel menselijk leed en maatschappelijke kosten besparen. “Nu worden de woonproblemen overgeheveld naar de zorg, maar in de zorg hebben we ook een kapot systeem.”
Zolang de zorgvraag niet groot genoeg is, zoals tot op heden bij Eti, worden mensen niet geholpen met hun woonprobleem. Ondanks dat Eti met haar kinderen in een stacaravan woont, wordt ze ‘zelfredzaam’ geacht. Dat roept de vraag op: moeten mensen afglijden, of moet de aanpak van dakloosheid veranderen?
Dakloosheid als woonprobleem
Belangen- en actiegroepen die zich inzetten voor het beëindigen van dakloosheid roepen al jaren: ‘dakloosheid is een woonprobleem, geen zorgprobleem.’ “Inmiddels wordt erkend dat wonen dé oplossing is voor alle dakloze mensen. Dat is de gemene deler,” vertelt Jan de Vries, co-directeur van belangenorganisatie Straat Consulaat. “En een deel heeft zorg nodig en een deel meer financiële bestaanszekerheid. Maar wonen is de kern.”
Door dakloze mensen ‘daklozen’ te noemen, worden ze gereduceerd tot die ene status: hun dakloosheid. Door van ‘dakloze mensen’ te spreken proberen we dat te voorkomen. Lees hier een uitgebreidere notitie hierover.
“Het probleem is dat dakloosheid nu wordt behandeld als een symptoom, […] maar het centrale probleem is dat het je ontbreekt aan een volwaardige woonplek,” legt ook Melanie Schmit uit. Zij is medeoprichter van Housing First Nederland, een organisatie die zich inzet om het gedachtegoed en de toepassing van ‘Housing First’ te verspreiden. Volgens dit principe krijgen dakloze mensen eerst een woning en aanvullend andere hulp.
Dat is anders dan het in Nederland gangbare ‘woonladder model’. Volgens dit model moet iemand vanuit de opvang allemaal stappen doorlopen, voordat een woning in beeld komt.
Daar “is het recht op wonen iets wat je moet verdienen,” legt Pfeningwerth uit. Die woning is vervolgens voorwaardelijk aan het accepteren van zorg. Volgens Pfenningwerth berust dit op een beeld van dakloze mensen als verslaafd en overlast veroorzakend. “Je moet bewijzen dat al die vooroordelen niet op jou van toepassing zijn.” Housing First pakt dat anders aan: “De essentie is onvoorwaardelijkheid en autonomie,” aldus Schmit.
Wereldwijd wijzen onderzoeken uit dat ruim 80 procent van de dakloze mensen stabiel gehuisvest blijft, ook na langere tijd.
‘Housing first’ is een methode die in andere landen al succesvol is gebleken. Bij de eerste experimenten in de Verenigde Staten woonden 90 procent van de mensen na twee jaar nog in de woning en was er veel verbetering in hun kwaliteit van leven, vertelt Schmit. Dat is geen uitzondering: wereldwijd wijzen onderzoeken uit dat ruim 80 procent van de dakloze mensen stabiel gehuisvest blijft, ook na langere tijd. “Terwijl in het woonladder model zo’n 40 procent uitviel en opnieuw dat hele systeem werd rondgepompt.”
Opvang overslaan
Het Nationale Actieplan Dakloosheid ambieert dakloosheid in 2030 te beëindigen, noemt ‘wonen eerst’ (een variatie op ‘housing first’) en stelt van opvang naar wonen te gaan. “Maar dan staat er bij de verplichte urgentiecategorie dat het gaat om dakloze mensen die uitstromen uit de maatschappelijke opvang,” zegt de Vries gefrustreerd. “Dat bestendigt dus het hele idee dat je weer éérst in de opvang moet komen om dán urgentie te krijgen.”
“In Nederland stoppen we mensen gemiddeld dertien maanden in de maatschappelijke opvang,” vertelt wethouder Pieter Paul Slikker van Den Bosch. “Na maanden in de opvang ben je je baan kwijt, krijg je vaak psychische problemen, is je levensgeluk naar de vernieling. En daarna geven we je de sleutel van een woning en gaan we het weer een beetje proberen op te bouwen.” Slikker wil dat voorkomen en mensen direct huisvesten. “Ons streven is binnen een maand een woning, dat hebben we nog niet voor elkaar, maar wel al in drie maanden. En voor 70 procent van de inwoners die in aanmerking komen voor ‘wonen eerst’ voorkomen we inmiddels opvang.”
In Den Bosch kom je in aanmerking voor ‘wonen eerst’ als je dakloos raakt en via de WMO (Wet Maatschappelijke Opvang) recht zou hebben op opvang. Dat is net wat anders dan de breder verspreide projecten met de naam ‘housing first’; die richten zich op mensen die langdurig dakloos zijn, vaak uitstromen uit de opvang en een grotere hulpvraag hebben (ontwikkeld). Voor beiden heb je nog wel een WMO-indicatie nodig.
Stigma’s en schaamte
Na vier jaar zonder vaste woonplek kreeg de 52-jarige Saskia zo’n indicatie door “levensbedreigende” gezondheidsklachten. Deze WMO-indicatie, in combinatie met de noodzaak om zorg te verlenen aan haar zorgintensieve dochter, gaf Saskia toegang tot een Housing First project in de gemeente Delft. Tussen haar indicatie en huissleutels zaten nog acht en een halve maand.
Alhoewel dolblij met haar eigen plek, schrok ze van haar contract. De acceptatie van een zorgtraject werd een voorwaarde voor haar tijdelijke huurcontract. Saskia’s contract kan bovendien ontbonden worden als ze anderen tot last is en een van de vele bepalingen breekt. Volgens haar contract mag ze bijvoorbeeld niet ‘slaan met deuren’, wiet roken in haar eigen tuin of ‘het onnodig lang in stilte (boos) aankijken van omwonenden’.
Volgens Schmit van Housing First Nederland zijn dit soort contractbepalingen “stigmatiserend,” maar niet ongebruikelijk: “ik heb al veel varianten voorbij zien komen.” “Er wordt heel veel geredeneerd vanuit angst in plaats van vanuit vertrouwen, dat is ook onbekendheid,” legt Schmit uit. Aan de grondslag daarvan liggen volgens haar vooroordelen over dakloze mensen, “dat stigma is echt extreem hardnekkig,” en de “risicomijdende natuur van woningcorporaties.”
Stigma’s over dakloze mensen vertalen zich volgens Pfennigwerth naar schaamte, waardoor mensen zonder woning het gevoel hebben dat ze zélf gefaald hebben. “Schaamte is denk ik de belangrijkste belemmering bij het betrekken van mensen in onze beweging.”
ETHOS als sleutel
De Vries ziet ETHOS als een sleutel om de oude kijk op dakloosheid te doorbreken. “Het mooie aan ETHOS is dat het een hele mensenrechtelijke definitie geeft [….] Dakloosheid wordt gedefinieerd als het ontbreken van volwaardige huisvesting […] En huisvesting is niet alleen die vier muren en dat dak maar het is een plek waar je in waardigheid, vredig en veilig kunt leven.”
Dat mensenrechtenperspectief gaf ook Eti kracht. Ze realiseerde zich dat niet zij had gefaald, maar dat het systeem faalt in het waarborgen van haar rechten en die van haar kinderen.
Een brede coalitie van meer dan 60 maatschappelijke organisaties zet zich in voor woningurgentie voor alle dakloze mensen volgens ETHOS-light. Waaronder mensen zonder woning én zonder WMO-indicatie. Housing First Nederland van Schmit is een van de kartrekkers: “Als dit [eerst een woning] voor de allerzwaarste groep de meest effectieve oplossing is. Kan je je voorstellen wat het voor mensen betekent die dakloos zijn en enkel lichte ondersteuning nodig hebben?”
Heb jij een verhaal, ideeën, tip of lead die je wilt delen? Dan kun je contact opnemen met jeske@momusmedia.nl en larabillie@momusmedia.nl
Dit onderzoek is tot stand gekomen met steun van het Journalismfund Europe en ondersteund met mentoring vanuit Transitions.
Waardeer je ons onderzoek?
Journalistiek die de macht controleert én oplossingen onderzoekt is keihard nodig. Maar dat kan alleen dankzij (jouw) steun.
Of doneer eenmalig:
Een einde aan dakloosheid
Steeds meer mensen worden dakloos. Zowel qua aantal, als qua diversiteit neemt de groep toe. Dakloosheid is het meest ernstige gevolg van de wooncrisis en de grootste schending van het recht op wonen. Daarom onderzoekt Momus de komende maanden: (hoe) kan dakloosheid beëindigd worden? Dit doen we in een Europese samenwerking en met een oplossingsgerichte bril.

We delen niet alleen onze grote bevindingen, maar ook tussentijdse updates over de voortgang van onze onderzoeksprojecten. Deze update is onderdeel van het dossier Mobiliseer.
Een rechtvaardige energietransitie is eerlijker én effectiever. Verschillende onderzoeken laten zien dat mensen klimaatbeleid eerder steunen als het rechtvaardig is. Maar wat ís klimaatrechtvaardigheid eigenlijk? Dat bespraken we met Shivant Jhagroe, die hier als wetenschapper al jaren onderzoek naar doet.
Als universitair docent aan de Leiden Universiteit doet Shivant Jhagroe onderzoek op het gebied van duurzaamheid, beleid en ongelijkheid. Ook is hij auteur van het boek Voorbij duurzaamheid: Op weg naar een ecorechtvaardige samenleving. Hij begint vaak niet met de vraag wat klimaatrechtvaardigheid is, maar wat klimaatonrecht is.
Klimaatonrecht kan je volgens hem namelijk heel precies aanwijzen: ‘Dat sommige mensen op de wereld veel harder worden geraakt door de gevolgen van de klimaatcrisis dan andere mensen op de wereld.’
Bijvoorbeeld doordat hun oogsten mislukken vanwege overstromingen of extreme droogtes. ‘Er zijn bij wijze van spreken gewoon namen, rugnummers en adressen waar dit gebeurt, en daarnaast kun je heel duidelijk aangeven wie daar, historisch gezien, verantwoordelijk voor zijn.’
Zo gaf het Internationaal Strafhof deze zomer in een historische uitspraak aan dat rijke landen meer verantwoordelijkheden hebben in het tegengaan van de klimaatcrisis en het voortouw hierin moeten nemen, omdat zij het overgrote deel van de uitstoot van broeikasgassen hebben veroorzaakt. ‘En armere landen, die veelal gekoloniseerd zijn geweest door de landen die grotendeels verantwoordelijk zijn voor de klimaatcrisis, worden harder geraakt doordat zij niet over genoeg middelen beschikken om zich te wapenen tegen klimaatverandering.’
Betonnen jungle
Klimaatrechtvaardigheid begint volgens Jhagroe dus bij klimaatonrecht. Je kan volgens hem duidelijk in kaart brengen welke landen het hardst worden geraakt door de klimaatcrisis en welke landen niet. Welke landen de meeste middelen hebben om zich te weren tegen de gevolgen van de klimaatcrisis en welke landen de minste middelen hebben.
Maar ook op lokaal niveau kun je spreken van klimaatonrecht. Bepaalde buurten of bepaalde bevolkingsgroepen zoals ouderen, worden harder geraakt door de klimaatopwarming. Jhagroe: ‘In de armste buurten is er vaak sprake van een betonnen jungle: er is weinig groen en daardoor weinig verkoeling. De temperaturen kunnen in de zomer op die plekken gemiddeld een paar graden hoger liggen dan in wijken waar veel meer bomen zijn.’
Klimaatrechtvaardigheid is volgens Jhagroe daarom een vervolgvraag: we moeten eerst klimaatonrecht begrijpen en in kaart brengen, en vervolgens kunnen we de vraag stellen wat de verantwoordelijke instanties, beleidsmakers en organisaties moeten doen om dat onrecht tegen te gaan.
Stemmen van niet-mensen en ecosystemen
Als je in beeld hebt waar het klimaatonrecht zich afspeelt, hoe kom je dan tot klimaatrechtvaardige oplossingen? Jhagroe ziet dat in beleids- en bestuursonderzoek vragen rond rechtvaardigheid steeds belangrijker worden. Dat komt volgens Jhagroe doordat ook professionals en overheden zich steeds meer bezighouden met hoe we de opwarming van de aarde tegen kunnen gaan op een eerlijke manier.
Toch is de focus naar hoe klimaatbeleid eerlijk en rechtvaardig kan zijn, nog relatief nieuw, vertelt Jhagroe. ‘In Nederland zie je dat er in de afgelopen tien jaar steeds vaker wordt gevraagd wat een eerlijke energietransitie is en wat een eerlijk klimaatbeleid is. Maar telkens wel vanuit een economisch oogpunt.’ Vragen als: hoe zijn de kosten en baten verdeeld? Wie moet er financieel het meest bijdragen? Wie verliest er financieel aan? Vragen die volgens Jhagroe niet onbelangrijk zijn, maar wel een beperkte kijk op de kwestie geven.
‘Wat mij betreft gaat klimaatrechtvaardigheid veel verder. Het gaat niet alleen over de financiële verdeelvraag, maar ook over wie er mag meebeslissen over beleid en wie mag er meebeslissen over wat de problemen zijn. Wie wordt gezien als legitieme partij daarin? Zijn dat vooral experts en beleidsmakers die mee mogen beslissen of worden ook andere mensen erkend? Worden ook niet-mensen en ecosystemen gezien als legitieme stemmen?’
Er wordt vaak gezegd dat een beter klimaat bij jezelf begint, maar de klimaatcatastrofe is op een heel oneerlijke manier tot stand gekomen.
En die vragen worden volgens Jhagroe vaak niet gesteld. Zo wordt er niet of nauwelijks gekeken naar het perspectief van de Noordzee en van het onderwaterleven als er windturbines worden gebouwd op zee. Dat betekent volgens hem niet dat er geen windturbines meer moeten komen, maar dat het meenemen van verschillende stemmen een belangrijk onderdeel is van klimaatrechtvaardigheid.
Niet ieders verantwoordelijkheid
Daarnaast ziet Jhagroe dat het tegengaan van de klimaatcrisis door beleidsmakers nog te vaak gezien wordt als iets waar iedereen een even groot aandeel in heeft. ‘Er wordt vaak gezegd dat een beter klimaat bij jezelf begint, maar de klimaatcatastrofe is op een heel oneerlijke manier tot stand gekomen. Daar zou je in klimaatbeleid ook rekening mee moeten houden. Niet iedereen is even verantwoordelijk.’
In klimaatbeleid rondom de energietransitie zie je bijvoorbeeld dat iedereen dezelfde opgave heeft: voor 2050 moeten alle huishoudens van het aardgas af zijn. Maar door iedereen daarin gelijk te trekken, ben je juist niet klimaatrechtvaardig bezig. ‘Mensen die het minst bijdragen aan de klimaatcatastrofe worden bijvoorbeeld in de energietransitie gezien als achterblijvers. Dat is natuurlijk wel ironisch.’
Volgens Jhagroe moeten overheden daarom een duidelijke visie hebben over wie er verantwoordelijk is voor de klimaatcrisis en wat de zwaarste schouders zijn die de zwaarste lasten moeten dragen. Beleidsmakers zouden volgens hem daarom rekening moeten houden met die historische verantwoordelijkheden en moeten nadenken over welke sociale groepen je meer of minder moet betrekken bij het maken van beleid, welke taal je daarin letterlijk spreekt, omdat beleidsmakers ook andere talen moeten spreken om andere gemeenschappen te betrekken. “Daar is nog een hele wereld in te winnen.”
Waarom de energietransitie nog niet rechtvaardig is
Zolang de stemmen van verschillende gemeenschappen, niet-mensen en ecosystemen niet worden meegenomen en er geen rekening wordt gehouden met de historische verantwoordelijkheid voor de klimaatcrisis, is het klimaatbeleid volgens Jhagroe niet klimaatrechtvaardig te noemen. Zo bekeken valt er nog een hoop te doen aan het klimaatbeleid rondom de energietransitie – de overgang van het gebruik van fossiele energie (steenkool, aardgas, aardolie) naar energie uit hernieuwbare bronnen zoals zonne- en windenergie.
Zouden we, met die klimaatrechtvaardige blik, namelijk toestaan dat er illegaal balsahout uit de Amazone wordt gekapt voor onze windmolens? Zouden we dan alsnog op deze voet doorgaan met het uitputten van de aarde door mineralen als lithium en kobalt te winnen voor zonnepanelen en accu’s van elektrische auto’s? En zouden we dan accepteren onder welke arbeidsomstandigheden mensen deze mineralen winnen?
Zouden we dan alsnog alleen subsidies beschikbaar maken voor bedrijven en rijke mensen? Jhagroe: ‘Even heel plat gezegd, heb je aan de ene kant de Tesla-rijdende, zonnepaneel-kopende, gegoede burgerij. Die vaak de subsidies weet op te strijken voor dat soort investeringen. En aan de andere kant heb je mensen in slecht-geïsoleerde sociale huurwoningen met schimmel op de muur, die alleen maar bezig zijn met overleven en echt geen tijd hebben om iets te doen aan duurzame energie. En dat is in Nederland gewoon een klimaatkloof, een klassenkloof’.
Subsidies om je huis te verduurzamen, om zonnepanelen aan te schaffen en om een elektrische auto te nemen zijn alleen beschikbaar voor mensen die al een bepaald financieel vermogen hebben en voor mensen die een eigen huis bezitten. Mensen zonder eigen huis en zonder die financiële middelen kunnen daar dus geen gebruik van maken. En wat het nog onrechtvaardiger maakt is dat deze subsidies tot voorkort grotendeels werden betaald via de energiebelasting; maar mensen die geen zonnepanelen hebben en mensen die in slecht-geïsoleerde huizen wonen, betalen via hun energierekening relatief gezien het meest mee aan die subsidies waar ze dus zelf nauwelijks gebruik van kunnen maken.
In ons onderzoek binnen het 2100 dossier houden we ons bezig met de vraag of energiecoöperaties de energietransitie rechtvaardiger kunnen maken. Daarvoor kijken we naar een specifieke energiecoöperatie in Delfshaven, in Rotterdam, die het mogelijk maken voor huurders en mensen zonder eigen dak om zonnepanelen aan te schaffen. Kunnen deze collectieve zonnedaken de energietransitie rechtvaardiger maken? Daarover snel meer.
- Brengt deze update je op ideeën? Heb je feedback op deze focus? Laat het vooral weten aan Tim. Wil je niets missen van het onderzoek? Volg dan de kanalen van Momus of de nieuwsbrief van Tim.
Dit onderzoek is tot stand gekomen met steun van het Journalismfund Europe en ondersteund met mentoring vanuit Transitions.
Eerder schreven we al over ‘taal voor verandering’, de verspreiding van klimaatgedrag en het ‘race-class narrative’, een verhaalstructuur die goed werkt om mensen met verschillende achtergronden te verbinden om samen op te komen voor de belangen die zij delen.
Waardeer je ons onderzoek?
Journalistiek die de macht controleert én oplossingen onderzoekt is keihard nodig. Maar dat kan alleen dankzij (jouw) steun.
Of doneer eenmalig:
Mobiliseer
Een verenigde massa is niet te verslaan. Maar in plaats van verenigd zijn we als mensen juist verdeeld op de belangrijkste thema’s van deze tijd. Daarom start 2100 met de vraag: hoe mobiliseer je mensen achter een gedeeld belang? Het belang dat de massa toch echt met elkaar deelt: een rechtvaardige en effectieve aanpak van de klimaatcrisis.

We delen niet alleen onze grote bevindingen, maar ook tussentijdse updates over de voortgang van onze onderzoeksprojecten. Deze update is onderdeel van het dossier Mobiliseer.
Gezamenlijk energie opwekken en winst niet als uitgangspunt nemen: de afgelopen jaren zijn er honderden energiecoöperaties opgericht die streven naar een duurzamere en socialere energiesector. Zo zijn er collectieve zonnedaken en windparken gebouwd, en worden er bijvoorbeeld gezamenlijk warmtenetten aangelegd. Samen zorgen al deze coöperaties voor het decentraliseren van de energiemarkt en spelen burgers een actieve rol in de energietransitie.
Sinds 2004 wordt onze energievoorziening, net als ons openbaar vervoer en de vrije woningmarkt, geregeld door commerciële partijen. Waar dit voorheen een taak van de overheid was, zijn we nu voor deze basale levensbehoeftes afhankelijk van op winst gerichte bedrijven. Burgers nemen met energiecoöperaties daarom het heft in eigen handen.
Wat zijn energiecoöperaties?
Energiecoöperaties vervullen verschillende rollen binnen de energietransitie. Naast het collectief opwekken van duurzame energie, houden ze zich bezig met het beschikbaar maken van duurzame mobiliteit zoals elektrische deelauto’s, of ze dienen als lokale energiecoaches waar bewoners naartoe kunnen met vragen over energiebesparing en het verduurzamen van hun woning.
Energiecoöperaties zijn dus een manier van burgers om zich te verenigen. Heel simpel gezegd is een coöperatie een rechtspersoon, waarvan een cruciaal uitgangspunt is dat je met een groep mensen bent, vertelt Ries Verhoeven van Energie Samen – de vertegenwoordiger van energiecoöperaties in Nederland. “Dus je bent minstens met z’n drieën. Daarnaast moet je voldoen aan de zeven coöperatieve principes, waarvan de belangrijkste is dat winst niet het uitgangspunt is”, aldus Verhoeven.
- 705 energiecoöperaties in Nederland
- 120.000 aangesloten burgers
- In 86% van de gemeenten is een energiecoöperatie
Doordat een coöperatie bestaat uit een groep mensen, betekent dit dat de leden mede-eigenaar zijn van het project. Ze hebben zeggenschap over de opbrengsten en kunnen meebeslissen over het project. Een belangrijk principe daarin is de democratische besluitvorming: ieder lid heeft een gelijke stem. Daarnaast is het lidmaatschap van de coöperatie vrijwillig en open. Iedereen kan lid worden.
“In principe kan je dus gewoon in je eigen buurt, als je een paar enthousiaste buren hebt, een coöperatie oprichten. Je schrijft je zo in bij de KVK”, vertelt Verhoeven. In Nederland is een energiecoöperatie opzetten dus relatief simpel. De laagdrempeligheid zit ‘m er ook in dat je als energiecoöperatie gemakkelijk toegang krijgt tot de energiemarkt.
Naar een systeem van gelijktijdigheid
Verhoeven vermoedt dat we naar een systeem toe gaan waarin over een jaar of twintig allerlei democratische organisaties op lokaal niveau de energiehuishouding regelen. Dat klinkt alsof de energiemarkt volledig versplinterd gaat raken, maar volgens Verhoeven is dat inherent aan dat je duurzame energie wil. “Door de energiemarkt te decentraliseren, ontlast je het elektriciteitsnet zo min mogelijk. En daar wil je uiteindelijk naar toe.” Door energie te verbruiken in de regio waar het wordt opgewekt, hoeft de energie niet het hele land door te trekken.
Daarnaast zijn energiecoöperaties volgens Verhoeven de juiste manier om naar een systeem van gelijktijdigheid te gaan – energie verbruiken op het moment dat het wordt opgewekt. Op zonnige dagen of dagen met veel wind, wordt er regelmatig meer energie opgewekt dan er verbruikt wordt. Zonneparken en windmolens kunnen daardoor afgeschakeld worden, omdat het net anders overbelast raakt. “Het stroomnet zit op zonnige dagen simpelweg vol”, vertelt Ferry van Kann, Universitair Docent Milieuplanologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. “Je kan het zien als een file op de snelweg, waar pas weer een auto bij kan als een andere auto weg is.”
Om ook daadwerkelijk iets te hebben aan de opgewekte zonne- en windenergie, zul je de energie dus moeten verbruiken gelijktijdig met dat het wordt opgewekt. “Volgens ons is de enige manier om dat voor elkaar te krijgen, via energiecoöperaties”, stelt Verhoeven. Energiecoöperaties zorgen volgens hem namelijk voor meer sociale betrokkenheid. “Als de overheid tegen je zegt: je moet je auto opladen tussen die en die uren, dan ben je veel minder snel geneigd om daarnaar te luisteren. Maar die motivatie is er wel als je dit samen met je wijk of buurt afspreekt.”
Minder geld naar rijke aandeelhouders
Het decentraliseren van de energiemarkt heeft volgens Verhoeven ook als voordeel dat we hierdoor minder afhankelijk worden van geopolitieke spanningen. “Als je afhankelijk bent van een paar grote energiecentrales, heb je een veel minder weerbaar systeem. We zien nu bijvoorbeeld dat een Oekraïense energiecoöperatie decentraal kan doorgaan met energieproductie en daardoor minder te maken heeft met de hoge energieprijzen door de oorlog met Rusland.”
Ook zorgt het decentraal opwekken van energie ervoor dat er minder geld naar grote, commerciële energiemaatschappijen en hun rijke aandeelhouders gaat. De opbrengsten van energiecoöperaties komen juist de lokale gemeenschap ten goede. Het geld gaat bijvoorbeeld naar buurtprojecten zoals een nieuwe speeltuin, naar maatschappelijke organisaties of culturele projecten. Een deel van de winst kan ook aan de leden uitgekeerd worden als korting op hun energierekening. Hoe en waar er precies in wordt geïnvesteerd, bepalen de leden van de coöperatie zelf middels democratische besluitvorming.
Buurtbatterijen
Energiecoöperaties komen aan hun opbrengsten door de opgewekte energie te verkopen aan energieleveranciers. De stroom wordt dus niet rechtstreeks geleverd aan de huishoudens die lid zijn van de coöperatie, maar aan het stroomnet. Volgens Verhoeven is er wel een overgang gaande naar energiegemeenschappen; naast het opwekken en verkopen van stroom, mogen coöperaties de opgewekte stroom per 1 januari 2026 ook onderling delen. Dat is geregeld in de Energiewet.
Maar dan nog zul je, als je van die energie gebruik wil maken, de opgewekte energie moeten verbruiken op het moment dat het wordt opgewekt. Buurtbatterijen kunnen daarvoor een uitkomst bieden. De stroom die niet verbruikt wordt, kan zo worden opgeslagen en weer gebruikt worden op het moment dat de zon niet schijnt of de wind niet waait. Maar zulke batterijen zijn volgens Van Kann nog erg duur.
Daarnaast is het zo geregeld dat je over de energie die je uit je batterijen haalt, belasting moet betalen. Dat maken batterijen financieel gezien niet erg aantrekkelijk, stelt Van Kann. Daarbij is ook de capaciteit van de batterijen niet groot genoeg om tijdens lange periodes zonder zon of wind huishoudens van energie te voorzien. “Een dag of een week energie opslaan lukt nog wel, maar om die energie op te slaan om de winter door te komen, is nog een uitdaging. Daar is de batterijcapaciteit nog niet groot genoeg voor.”
Sociale winst
Volgens Van Kann zit het grootste voordeel van energiecoöperaties er niet zozeer in dat de prijs van stroom voor de leden goedkoper wordt, maar zit het ‘m er veel meer in dat burgers actief worden. “Door de coöperaties ontstaan er groepen mensen met gedeelde sociale normen en waarden, die de problemen en de oplossingen van de energietransitie voelen en zien, en die veel meer met elkaar doen dan het opwekken van stroom.” Als we onze stroomvoorziening aan grote bedrijven overlaten, zou dit volgens Van Kann veel kostenefficiënter zijn, maar coöperaties zorgen voor binding met de energietransitie en met elkaar. “Daar zit de echte winst in.”
Ook Verhoeven geeft toe dat grote bedrijven veel sneller en goedkoper een zonne- of windmolenpark kunnen aanleggen. “Door in een keer een groot aantal zonnepanelen aan te schaffen, ben je goedkoper uit.” Toch loop je volgens Verhoeven als groot bedrijf dan wel weer tegen een ander probleem aan waar energiecoöperaties minder last van hebben: “Als energiecoöperaties windmolens willen bouwen of een zonnepark willen aanleggen, dan is daar meer draagvlak voor lees hier onze notitie over hoe energiecoöperaties het draagvlak voor de energietransitie kunnen vergroten. dan wanneer een commercieel bedrijf dat wil doen in diezelfde omgeving”, stelt Verhoeven.
Toch zitten er ook nog andere haken en ogen aan het decentraliseren van de energiemarkt door middel van energiecoöperaties. Zo kunnen de prijzen voor energie onderling gaan verschillen door hoe kostenefficiënt de opwek van energie geregeld is, en ben je ook afhankelijk van bereidwillige mensen in je omgeving om coöperaties op te starten. Wat vooral is weggelegd voor mensen die daar genoeg tijd en geld voor hebben.
In ons onderzoek houden we ons bezig met de vraag hoe de energietransitie rechtvaardiger kan worden, en waarom de energietransitie nu niet rechtvaardig is. Kunnen energiecoöperaties een rol spelen om deze overgang naar duurzame energie voor iedereen rechtvaardiger te maken? Houd deze pagina in de gaten voor meer updates en notities tijdens ons onderzoek.
- Brengt deze update je op ideeën? Heb je feedback op deze focus? Laat het vooral weten aan Tim. Wil je niets missen van het onderzoek? Volg dan de kanalen van Momus of de nieuwsbrief van Tim.
Dit onderzoek is tot stand gekomen met steun van het Journalismfund Europe en ondersteund met mentoring vanuit Transitions.
Eerder schreven we al over ‘taal voor verandering’, de verspreiding van klimaatgedrag en het ‘race-class narrative’, een verhaalstructuur die goed werkt om mensen met verschillende achtergronden te verbinden om samen op te komen voor de belangen die zij delen.
Waardeer je ons onderzoek?
Journalistiek die de macht controleert én oplossingen onderzoekt is keihard nodig. Maar dat kan alleen dankzij (jouw) steun.
Of doneer eenmalig:
Mobiliseer
Een verenigde massa is niet te verslaan. Maar in plaats van verenigd zijn we als mensen juist verdeeld op de belangrijkste thema’s van deze tijd. Daarom start 2100 met de vraag: hoe mobiliseer je mensen achter een gedeeld belang? Het belang dat de massa toch echt met elkaar deelt: een rechtvaardige en effectieve aanpak van de klimaatcrisis.

Foto’s: Matt Hrkac (CC BY 2.0) en Mænsard vokser (CC BY-SA 4.0) (Bewerkt)
We delen niet alleen onze grote bevindingen, maar ook tussentijdse updates over de voortgang van onze onderzoeksprojecten. Deze update is onderdeel van het dossier Mobiliseer.
Toen klimaatactiviste Greta Thunberg tijdens de klimaatmars in Amsterdam sprak over internationale solidariteit met Palestina trok een andere demonstrant de microfoon uit haar handen. Vanuit het idee dat het de klimaatstrijd schaadt als je het aan andere thema’s verbindt. Wat klopt daar nou van? En moet je er überhaupt op die manier naar kijken?
In de Rotterdamse wijk Bospolder-Tussendijken trekt taal-milieucoach Houria Tourich langs de deuren met tochtstrips, ledlampen, radiatorfolie en energiebesparende douchekoppen. Ze komt over de vloer bij mensen die niet alleen moeite hebben met de bureaucratische taal in gemeentelijke brieven, maar ook met het doen van investeringen om hun huis beter te isoleren. Ze zijn dankbaar voor de hulp die Tourich hen biedt. En maken zich zorgen over hoe de veranderingen in de wijk hun energierekening gaan beïnvloeden.
Het laat zien hoe de klimaatcrisis verbonden is aan andere problemen als sociale ongelijkheid. Het is een ‘intersectioneel probleem’. Verschillende vormen van maatschappelijk onrecht hangen met elkaar samen en beïnvloeden elkaar. In Bospolder-Tussendijken zien we bewoners voor wie het financieel lastig is om te investeren in energiebesparende maatregelen. Vanwege een taalbarrière is het volgen van de verduurzamende maatregelen van de gemeente een opgave, terwijl de bewoners tegelijkertijd wel op allerlei manieren hinder ondervinden van de klimaatcrisis.
Als we over de grens kijken, zien we deze samenhang misschien nog wel beter. In gebieden die al kampen met conflict of armoede, wordt de kans op mislukte oogsten en het gebrek aan water groter door de klimaatcrisis. Dit kan weer leiden tot migratie, spanningen tussen gemeenschappen en in sommige gevallen ook gewelddadige conflicten. Dit leed komt niet uit het niets: ze zijn deels het resultaat van grootschalige emissies door rijkere landen, van handelsverhoudingen die lokale boeren afhankelijk maken en het claimen van grondstoffen door machtige landen en organisaties. De klimaatcrisis is overduidelijk geen geïsoleerd probleem, maar zit diep verweven met thema’s als klasseongelijkheid, racisme, voedsel(on)zekerheid en ons economische systeem.
Wat betekent dit voor hóe je over de klimaatcrisis moet praten? Daar is niet iedereen het over eens. Op de klimaatmars in Amsterdam in 2023 was dit duidelijk te zien. Een Palestijnse activiste werd afgekapt nadat ze de leus ‘From the river to the sea, Palestine will be free’ had uitgesproken. Toen Greta Thunberg later in haar speech benadrukte dat ‘er geen sprake kan zijn van klimaatrechtvaardigheid zonder internationale solidariteit’, klom een man op het podium op om de microfoon van haar af te pakken. Hij benadrukte dat hij voor een klimaatmars was gekomen en ‘geen politieke bijeenkomst’. Het leidde tot stevig debat binnen de klimaatbeweging, waarbij meerdere mensen uit die beweging in de media opriepen dat het onverstandig zou zijn de klimaatcrisis aan andere, politiek gevoelige, onderwerpen te koppelen.
Wat klopt er eigenlijk van dit idee? En moet je er überhaupt zo naar kijken?
Om dat uit te zoeken maakte Momus een rondgang langs drie experts. Shivant Jhagroe, die als universitair docent bestuurskunde onderzoek doet naar de politiek rondom klimaatbeleid en in zijn boek Voorbij duurzaamheid betoogt dat we breder naar de klimaatcrisis moeten kijken. Harriet Bergman, die als promovendus onderzocht wat de klimaatbeweging kan leren van eerdere sociale bewegingen. En de oprichters van het Lowlander project, gespecialiseerd in hoe maatschappelijke organisaties en bewegingen voor verandering kunnen zorgen.
Eén team, één taak
Volgens de oprichters van het Lowlander Project zijn concrete, winbare doelen cruciaal. Sandra Ball en Job van den Assem benadrukken dat afbakening een belangrijke succesfactor is bij het opbouwen van duurzame bewegingen. Ball: ‘Onderdelen van het systeem hebben alles met elkaar te maken, maar als je abstract denkt en dat ziet, is het heel moeilijk om daar campagne op te voeren. Klimaatverandering is een te groot doel dat je moet vertalen naar iets tastbaars, iets wat dicht bij huis is, iets wat mensen heel snel zien en ervaren als een overwinning.’
Om dit te illustreren vertelt Job dat de naam Lowlander is geïnspireerd op de Highlander Folk School, een opleidingsinstituut voor leiderschap in sociale rechtvaardigheid dat in 1932 werd opgericht door activist Myles Horton. Hortons autobiografie, zo stelt Van den Assem, draagt niet voor niets de titel The Long Haul (vertaling: de lange weg): ‘Het is een lange reis richting systeemverandering. Dat gaan we niet morgen realiseren, en ook niet over twee jaar. Je hebt meer tijd nodig. Om dat vol te houden, zoek je naar kleine stappen die je samen kunt winnen. Want als mensen niet het gevoel hebben dat er iets te winnen valt, dan doet niemand mee.’
Ball geeft daarbij het voorbeeld van de burgerrechtenbeweging in Amerika. Het grote einddoel was het einde van racisme. Daarbinnen heeft de beweging zich gericht op het einde van segregatie in de publieke ruimte. En daar weer binnen op het integreren van bussen in Montgomery en het openstellen van lunchplekken in Nashville. Die specifieke doelen stonden symbool voor het institutionele racisme in de Verenigde Staten en hielpen de beweging om te laten zien dat verandering wel degelijk mogelijk is.
Strategie als moreel verwerpelijk
Hieruit zou je de conclusie kunnen trekken dat focus cruciaal is en je de klimaatcrisis dus niet aan te veel andere maatschappelijke problemen moet verbinden. Filosoof Harriet Bergman zet daar haar vraagtekens bij. Het zou misschien effectief kunnen zijn, maar moet je de klimaatcrisis überhaupt los willen zien, als die zo verweven is met zulke fundamentele onderwerpen als kolonialisme, klasse en racisme? En wat zegt zo’n uitsluiting over je principes? Onlangs promoveerde Bergman aan de Universiteit van Antwerpen op een onderzoek naar de verbindingen tussen politieke emoties, activisme en klimaatrechtvaardigheid.
Sociale bewegingen vallen volgens haar vaak te snel voor het idee van effectiviteit, terwijl het geen simpele rekensom is die moet worden gemaakt: ‘Achter strategische keuzes schuilen altijd morele overwegingen — over wat je belangrijk vindt, wie je opoffert binnen je verhaal, en wie niet. Die “opoffering” in je verhaal is niet neutraal: het is een moreel besluit. Het zegt iets over je waarden.’ Dit betekent volgens Bergman niet dat je nooit zulke beslissingen kunt nemen, maar wel dat je deze expliciet moet maken, met een bewustzijn van wat je precies doet.
‘Als iemand op een klimaatmars zegt dat je daar niet over Palestina mag praten, dan betekent dat iets. Deze keuze wordt niet zomaar genomen omdat sociale wetenschappen hebben aangetoond dat je zo de meeste mensen bereikt. Elke sociaal wetenschapper weet: het is altijd een zoektocht naar de waarheid, en je komt stap voor stap dichterbij. Juist daarom moet je je bewust zijn van de afwegingen die je maakt — waarom je het ene wél doet en het andere niet. Want dat is geen neutrale keuze, en zeker niet iets wat je zomaar ‘moet doen’ om te kunnen mobiliseren.’
Achter strategische keuzes schuilen altijd morele overwegingen — over wat je belangrijk vindt, wie je opoffert binnen je verhaal, en wie niet.
Binnen deze verschillende opvattingen over wat ‘strategisch’ is, maakt Bergman zelf de morele overweging om te kiezen voor de intersectionele benadering. Terugkomend op het voorbeeld van de klimaatmars stelt Bergman dan ook: ‘Ik denk dat het ethischer was geweest als er wél ruimte was geweest voor een verhaal over de genocide — én over hoe groenkolonialisme, wapenhandel en oorlog allemaal bijdragen aan klimaatontwrichting. Over hoe het idee van overheersing, of mensen als minderwaardig beschouwen, een gedeelde wortel heeft met de krachten die geleid hebben tot de klimaatcrisis waarin we nu zitten.’
Van deelbelang naar gedeeld belang
‘Vanuit strategisch oogpunt klinkt het handig om een klimaatmars puur op het klimaat te focussen’, zegt bestuurskundige Shivant Jhagroe daarover. ‘Maar dan komt de vraag: wát gaan we doen om die klimaatdoelen te halen? Zelfs binnen het klimaatvraagstuk zijn er dus al verschillende “smaken”. Doen alsof er maar één juiste aanpak is, is naïef. Dus welke strategie volg je? Mijn strategie is er een van morele consistentie.’
Deze morele consistentie houdt volgens Jhagroe in dat mensen hun deelbelangen laten liggen en deze inruilen voor een collectief belang. ‘Als je het klimaatprobleem echt begrijpt, dan besef je dat het gaat over onze gedeelde planeet. En dus ook over mensen elders op die planeet — zoals in Palestina’, zo benadrukt Jhagroe.
Niet naar het grotere plaatje kijken kan volgens Jhagroe misleidend zijn: ‘Wiens strategie is dat? Wiens belang wordt daarmee gediend? Want dan is het geen gedeeld belang meer — dan is het een deelbelang. De klimaatmars illustreert goed hoe sterk one-issue-denken verweven is met de Nederlandse politieke cultuur en — tot op zekere hoogte — ook de activistische cultuur.’
Toch ziet Jhagroe mogelijkheden om het ethische en effectieve perspectief samen te voegen. ‘Sinds een paar jaar gaat het steeds vaker over energiearmoede. Dat mensen met een koopwoning makkelijker kunnen meebewegen met de energietransitie dan bewoners van sociale huurwoningen. Dat laat zien dat er sprake is van energieongelijkheid, die nauw samenhangt met bredere thema’s zoals armoede en sociale rechtvaardigheid.’
Door deze onderwerpen met elkaar te verbinden, wordt het mogelijk om een grotere groep mensen in beweging te krijgen. Men beseft dat anderen – ondanks verschillende achtergronden – vanuit een vergelijkbare woede strijden tegen een groter, overkoepelend probleem. Zo ontstaat er een gedeeld belang, dat als basis kan dienen om gezamenlijk het bredere probleem van de klimaatcrisis aan te pakken.
Eén plus één
Een goede start zou volgens Jhagroe zijn om op zo’n manier in ieder geval twee thema’s aan elkaar te koppelen. Ten eerste kan je altijd “de plus-één-vraag” stellen. Wanneer het over sociale ongelijkheid gaat, kan je de vraag stellen: hoe zit het hier met gender? Of bij economische ongelijkheid: wat is de rol van racisme in deze kwestie? Ook hier benadrukt Jhagroe de middenweg tussen alles en niets: ‘Je hoeft niet álle vragen tegelijk te stellen, maar begin gewoon met één extra vraag. En die vragen kunnen standaard zijn: over gender, klasse, etniciteit, enzovoort.’
Juist door het gedeelde belang op deze manier duidelijk te maken kan gezamenlijke actie ontstaan. Mobiliseren werkt volgens Jhagroe via de logica van de lappendeken. Jij, als individu of gemeenschap, probeert effectief twee lappen bij elkaar te brengen en te laten overlappen – bijvoorbeeld klimaatproblematiek en klassenstrijd. Je hoeft dan niet óók nog verantwoordelijk te zijn voor tien andere lappen: dat kunnen andere mensen veel beter, want zij zitten veel meer in de woningbouw, energie of landbouw. Op deze manier kunnen kleine koppelingen toch bijdragen aan structurele veranderingen.
Taal kan dit effect versterken. ‘Woorden als energiearmoede, klimaatrechtvaardigheid of dekoloniale landbouw maken het makkelijker om een probleem breder te zien. Dat is bevrijdend. Want dan hoef je niet meer te denken in die hokjes die ook vaak door beleid worden opgelegd, zoals: dit valt onder energiebeleid, en dát is klimaatbeleid.’
Buschauffeurs en klimaatactivisten samen in actie
In de campagne WijReizenSamen komen de belangrijkste punten van het Lowlander Project, Bergman en Jhagroe samen. Voor deze campagne trekken klimaatactivisten samen met buschauffeurs op om hun arbeidsvoorwaarden te verbeteren. Want: zonder fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden geen buschauffeurs, zonder buschauffeurs geen goed OV en zonder goed OV geen duurzaam en toegankelijk vervoer in Nederland.
Momus sprak eerder met met initiatiefnemer Charlotte Braat over hoe deze samenwerking tussen buschauffeurs en klimaatactivisten tot stand is gekomen.
In deze campagne komen twee onderwerpen samen: klasse en de klimaatcrisis. Doordat dit in de context van het OV gebeurt, is het toch tastbaar genoeg voor effectieve actie. Van den Assem van het Lowlander Project zegt daarover: ‘Op klimaatrechtvaardigheid kan je geen campagne voeren. Maar op buschauffeurs en het klimaat die beiden lijden onder marktwerking kan dat wél.’ Het laat zien dat het mogelijk is concreet tastbare doelen te behalen, juist wanneer er meerdere doelen op een hoger niveau aan elkaar worden gekoppeld.
Buschauffeurs, gesteund door klimaatactivisten, sleutelen zo stap voor stap aan het vervoerssysteem. Als je erover nadenkt is het een logische samenwerking. Maar gebruikelijk is die niet. Dat merkte de initiatiefnemers van WijReizenSamen, toen ze voor het eerst voor een volle zaal met buschauffeurs stonden.
‘Zijn jullie van die klimaatplakkers?’, kregen ze al snel te horen. ‘Wat komen jullie hier eigenlijk doen?’ Maar door open te staan naar elkaars ervaringen en perspectieven lukte het om elkaar beter te leren kennen, vertelt initiatiefnemer Charlotte Braat. Hoe is het om op een te strak tijdschema te werken als buschauffeur? Hoe kijken zij aan tegen steeds meer lijnen die geschrapt worden? Meer en meer buschauffeurs raakten overtuigd van hun gezamenlijk belang hadden, en dat de intentie om daar samen voor te strijden oprecht is. Ze bleken bondgenoten in dezelfde strijd.
- Brengt deze update je op ideeën? Heb je feedback op deze focus? Laat het vooral weten aan Tim. Wil je niets missen van het onderzoek? Volg dan de kanalen van Momus of de nieuwsbrief van Tim.
Eerder schreven we al over ‘taal voor verandering’, de verspreiding van klimaatgedrag en het ‘race-class narrative’, een verhaalstructuur die goed werkt om mensen met verschillende achtergronden te verbinden om samen op te komen voor de belangen die zij delen.
Waardeer je ons onderzoek?
Journalistiek die de macht controleert én oplossingen onderzoekt is keihard nodig. Maar dat kan alleen dankzij (jouw) steun.
Of doneer eenmalig:
Mobiliseer
Een verenigde massa is niet te verslaan. Maar in plaats van verenigd zijn we als mensen juist verdeeld op de belangrijkste thema’s van deze tijd. Daarom start 2100 met de vraag: hoe mobiliseer je mensen achter een gedeeld belang? Het belang dat de massa toch echt met elkaar deelt: een rechtvaardige en effectieve aanpak van de klimaatcrisis.
Deze update is onderdeel van het dossier Momus Memos, waarin we je op de hoogte houden over de vernieuwing van ons journalistiek platform.
Geïnspireerd door andere coöperatieve initiatieven en mediaprojecten, kwamen we tot een toekomstplan voor onszelf. Hoe Momus een duurzaam en coöperatief mediaplatform wil worden, bestuurd door de schrijvers en lezers zelf. Deel 3.
Een iets concreter verhaal deze keer. Hoe gaan we dit zelf doen?
Eerder las je waarom we de organisatiestructuur van Momus willen herzien om het goed an te laten sluiten bij onze waarden. Je las daarna over voorbeelden van coöperatieve initiatieven, van Griekse krantjes tot coöperatieve fabrieken in de bergen van Spanje die bestuurd worden door medewerkers zelf. En waarom we zo’n coöperatieve vorm van zelfbestuur vinden passen bij de waarden van ons mediaplatform.
We gaan nu direct naar de inhoud, waar genoeg woorden aan te wijden zijn: onze grove schets van de toekomstige organisatiestructuur van Momus, waarin schrijvers en lezers, verenigd in ‘kringen’ rond thema’s, samen aan het stuur staan.
Het is geen in beton gegoten plan, maar een stip op de horizon waar we de komende tijd verder naartoe bewegen en daardoor steeds scherper zal worden.
Te beginnen met een dankwoord: dit is het resultaat van een serie workshops onder begeleiding van bestuurskundige, vereniging- en sociocratie expert Karin Vosters en extra ingewonnen advies vanuit We Are Stewards. Met dank aan het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek (SVDJ) konden we hun expertise inschakelen, om tot een iets concretere visie te komen.
Een vereniging van journalisten en lezers
Even terug naar de kern, de missie van Momus: onderzoeksjournalistiek die bijdraagt aan een rechtvaardige en democratische samenleving.
In onze opvatting is dat een journalistiek die niet alleen problemen maar ook voorbeelden van oplossingen grondig onderzoekt, om lezers te informeren over mogelijke antwoorden op de grote vraagstukken van deze tijd. Van woningnood tot klimaatontwrichting, van armoede tot discriminatie, van oorlogen tot een genocide in Gaza. De zogeheten ‘oplossingsjournalistiek’ die we omarmen zoekt naar concrete voorbeelden van uitgeprobeerde oplossingen, binnen of buiten Nederland, en onderzoekt of ze wel of niet hun doel bereikten. Oplossingsjournalistiek is bijvoorbeeld een verhaal over hoe we de publieke ruimte anders kunnen inrichten om de veiligheid van vrouwen te vergroten, op basis van ervaringen in andere landen. Of het dossier van klimaatoplossingen van mediaplatform Grist.
Wat blijkt: oplossingsjournalistiek gaat vaak heel goed samen met nog een ander ingrediënt: het nauwer betrekken van lezers en gemeenschappen in onderzoeksprojecten. Die twee zijn als ‘de pindakaas en jam van de journalistiek. Je kunt ze los van elkaar gebruiken, maar samen zijn ze zoveel beter,’ aldus een media expert uit de Verenigde Staten, Andrea Wenzel. Ze zag dat sociale netwerken ontzettend veel waardevolle kennis hebben die het reguliere nieuws, vaak gericht op negatieve excessen zoals misdaad, niet bereikt. Bovendien helpt direct contact met lezers journalisten ook om te weten aan welke informatie een gemeenschap überhaupt behoefte heeft.
Vandaar is onze voorlopige visie, voor onze eigen organisatiestructuur:
We zetten schrijvers en lezers samen aan het roer
Kortom, in een toekomstige organisatiestructuur staan bevlogen journalisten samen met betrokken lezers aan het roer van Momus. Dat betekent niet dat iedereen dezelfde rol heeft — de journalisten blijven schrijven, de lezers voornamelijk lezen (of luisteren, of kijken). Het betekent ook niet dat ze het schip iedere kant op kunnen varen: Momus heeft een maatschappelijke missie waar we binnen blijven, vastgelegd in de statuten van de organisatie. Het betekent vooral dat we toewerken naar een officiële structuur, waarin beide groepen officieel een stem hebben, die vooralsnog ontbreekt.
Een voorlopige schets van hoe dit zou kunnen werken staat hieronder. In het kort: journalisten van Momus verenigen zich in groepen, ook wel ‘kringen’ genaamd, op basis van onderzoeksthema’s. Een kring richt zich bijvoorbeeld op ‘woningnood’, een andere op ‘klimaatverandering’. Aan deze kringen van journalisten zijn ook kringen van lezers verbonden: groepen lezers die affiniteit hebben met het thema of zelfs relevante ervaringen of expertise, die de journalisten van Momus kunnen bijstaan met ongevraagde tips of vragen. Uit deze kringenstructuur wordt een ledenraad gevormd van schrijvers en lezers die de algemene koers bepaalt en de kaders stelt voor het bestuur van Momus. Een deel van de ledenraad vormt vervolgens het bestuur: de dagelijkse leiding die ervoor zorgt dat de door de ledenraad bepaalde koers ook wordt uitgevoerd.
Het idee erachter is dat het bestuur en de ledenraad geen losstaande lagen zijn die besturen over de rest van de organisatie; degenen die het werk uitvoeren, via kringen, zijn juist verweven met de ‘bestuurlijke’ lagen en vormen zo een verbonden, gelijkwaardig geheel.

Deze structuur is gebaseerd op sociocratie. Het concept is vaker gebruikt, inmiddels wereldwijd en binnen allerlei milieus. Van bedrijven als Endenburg Elektrotechniek in Rotterdam waar het in de jaren zeventig werd toegepast, tot de klimaatbeweging Extinction Rebellion. Maar ook de Britse mediacoöperatie The Bristol Cable (genoemd in de vorige update) gebruikt het. Het is kortom een beproefd model met bekende principes en regels, waarover meerdere clubs met coöperatieve beginselen enthousiast zijn. En daarom een logische keuze voor Momus.
De details besparen we je, maar een belangrijk onderdeel van sociocratie geven we nog mee: het consentbeginsel. Dat zorgt ervoor dat kringen in enige autonomie zichzelf kunnen besturen, mits er goedkeuring of ‘consent’ is voor wat ze doen vanuit de rest van de organisatie. Het doel: een dynamische organisatie waarin niet elke punt of komma langs een bureaucratische bestuurslaag moet, maar er wél genoeg checks and balances zijn om de gezamenlijke missie te bewaken.
In de praktijk werkt het zo dat nieuwe voorstellen binnen de ledenraad — bijvoorbeeld voor een nieuw groot onderzoeksproject — worden aangenomen zolang er geen ‘overwegend beargumenteerd bezwaar’ is vanuit de de andere leden, die daarmee hun goedkeuring of ‘consent’ geven. Als er wél een bezwaar is, dan wordt dit besproken en gezocht naar een oplossing die acceptabel is voor iedereen waardoor het alsnog ‘consent’ krijgt. Mocht ook dat falen dan wordt het voorstel niet aangenomen, maar de socratische filosofie is om bij meningsverschillen juist ruimte te maken voor de zorgen (bezwaren) en samen te zoeken naar een oplossing. En in plaats van een gangbare democratische besluitvorming waarin de meeste stemmen gelden, garandeert het consentbeginsel dat ook de stem van een enkele kritische stem in het bestuur gehoord móet worden.
Er zijn nog talloze puntjes op de i te zetten. Hoeveel onderzoeks- en lezerskringen krijgt Momus? Hoe groot worden de ledenraad en het bestuur precies? Hoeveel journalisten nemen daarin plaats, en hoeveel lezers uit de lezerskringen? En wie wordt precies bij welk type besluit betrokken? Daar zijn nog talloze keuzes in te maken. We onderzoeken ondertussen de vraag hoe we dit juridisch goed kunnen vastleggen (zie kader). Maar het algemene toekomstplan blijft overeind: zelfbestuur, door journalisten en lezers, met het maatschappelijk doel van Momus — onderzoeksjournalistiek voor een rechtvaardige en democratische samenleving — voorop.
Rechtsvormen: Vereniging, coöperatie, steward-owned
In de zoektocht naar de juiste rechtsvorm hiervoor, bekeken we de verschillende rechtsvormen die er in Nederland zijn om te verkennen welke of welken passen bij bovenstaand plan.
Een aantal konden we makkelijk wegstrepen: Momus is geen commercieel bedrijf dat winst genereerd voor de eigenaren, zoals een BV of NV, noch een kerkgenootschap.
In de huidige structuur, een algemeen nut beogende (ANBI) stichting, staat weliswaar de missie centraal, maar ontbreekt de mogelijkheid om inspraak en gedeelde zeggenschap en verantwoordelijkheid van leden vast te leggen.
In een vereniging is dat wel mogelijk, want ‘een vereniging bestaat uit leden (minimaal 2). De hoogste macht ligt bij de ledenvergadering. Dit betekent dat op de ledenvergadering beslissingen worden genomen over de organisatie’.
Hier bestaan echter meerdere varianten van, zoals de ‘coöperatieve vereniging’, ook wel ‘coöperatie’ genoemd, die winst mag genereren voor de leden. Dat zijn in feite democratisch (of sociocratisch) bestuurde bedrijven. Bijvoorbeeld schoonmaakbedrijf Schoongewoon, dat in handen is van de werknemers zelf. Die rechtsvorm schrijven we niet volledig af, omdat journalisten van Momus ook overwegen om in de toekomst de verkoop van producten en diensten in te zetten als een aanvullende inkomstenbron, waar zowel journalisten als Momus iets aan verdienen. In een coöperatie bestaat er volledige vrijheid om zelf te bepalen waar de nettowinst aan het eind van het jaar naartoe gaat: terug geïnvesteerd in de coöperatie, of uitgekeerd als winst aan de leden bijvoorbeeld.
Een andere variant is de normale vereniging, zonder winstoogmerk. Ook hierbij geldt: ‘de hoogste macht ligt bij de ledenvergadering. Dit betekent dat op de ledenvergadering beslissingen worden genomen over de organisatie.’ Voorbeelden zijn te vinden onder televisieomroepen, voetbalverenigingen of Vereniging Natuurmonumenten. Het grote verschil is dat de vereniging iedere cent aan inkomsten of overschotten aan de missie van de vereniging moet besteden, en nooit als winst mag uitkeren aan de leden. In zo’n vereniging staat het gezamenlijk doel van de leden voorop. Als dat doel bovendien ook een maatschappelijk belang heeft, kan een vereniging ook de ANBI-status krijgen, zoals Vereniging Natuurmonumenten dat heeft (maar je voetbal- of studentenvereniging niet).
Vanuit de huidige situatie — Momus als ANBI-stichting met een puur maatschappelijk doel zonder winstoogmerk — is de stap richting een niet-commerciële vereniging kleiner dan richting de andere rechtsvormen.
Een klein technisch detail: het plan is niet om de huidige ANBI-stichting om te toveren tot een andere rechtsvorm, wat wettelijk niet zomaar kan om goede redenen. De vraag is vooral wat we erbij gaan oprichten op een manier die aansluit bij het oorspronkelijke maatschappelijke doel van Momus, maar ook de nieuwe doelstellingen een plek geeft.
Om het nog ingewikkelder te maken: er zijn ook combinaties van rechtsvormen mogelijk die interessant zijn, zo leerden we van We Are Stewards. Het concept Steward Ownership is het fenomeen dat een commercieel bedrijf in bezit is ‘van zichzelf’, zoals een BV in bezit van een stichting met bestuurders die ‘stewards’ worden genoemd. Dat is een organisatiestructuur waarbij eventuele geldschieters of aandeelhouders niet automatisch het laatste woord hebben, maar de missie van een bedrijf, bewaakt door de ‘stewards’, altijd centraal staat. Zoals We Are Stewards benoemt zijn er meerdere bedrijven ‘steward owned’: van pretpark De Efteling tot de Amsterdamse camping Zeeburg, tot weekblad De Groene Amsterdammer. Een commerciële coöperatie zou daar in theorie ook voor kunnen kiezen.
In één scenario wordt er bijvoorbeeld een nieuwe vereniging opgericht (waar de huidige ANBI-stichting nog lid van is). Commerciële experimenten door journalisten zouden, eventueel verenigd in een coöperatie, plaats kunnen vinden buiten de vereniging om, zodat de ideële missie van Momus niet vermengd raakt met commerciële belangen. Maar in zo’n geval zou Momus (als vereniging of stichting) ook weer lid kunnen worden (en deelnemen in de winst) van zo’n commercieel project, vooral wanneer het aansluit bij de missie van Momus, bijvoorbeeld een boek, of cursus, over een thema waar ook Momus zich op richt.
Het definitieve antwoord is er nog niet. Het is een wat technische, juridische puzzel die we de komende tijd zullen afmaken. De stip op de horizon: een toekomstbestendige structuur waarin de maatschappelijke missie van Momus centraal staat, schrijvers en lezers een stem hebben, en degenen die het werk verrichten eerlijk beloond worden.
Toch willen we ook niet te lang wachten totdat dit officieel op papier staat. In het pad hiernaartoe zullen we daarom al eerder starten met het opzetten van kringen van lezers en donateurs rond onderzoeksthema’s waar we nu al mee bezig zijn. Om samen te ontdekken hoe dat het beste werkt en op welke manier dat uiteindelijk in onze definitieve statuten vastgelegd kan worden, die we uiteindelijk notarieel vastleggen en bij de Kamer van Koophandel inleveren.
Dat zal het begin zijn van een nieuw hoofdstuk. Maar een plan op papier komt pas tot leven wanneer het gevoed wordt door ons, journalisten en lezers. Het is een zaadje in een pot, niet de gieter.
Mondeling doen we alvast deze toezegging: wie vandaag al lid wordt van Momus (donateur wordt van de stichting), stapt in een bus richting de hierboven geschetste toekomst. En zoals een bus die pas vertrekt als er genoeg passagiers zijn ingestapt: hoe meer mensen instappen, hoe sneller we kunnen vertrekken en samen het nieuwe platform kunnen bouwen dat we voor ogen hebben.
Voor 1, 2 of meer kopjes koffie per maand doe je al mee. Vergeet ook niet het formulier in te vullen dat verschijnt na je aanmelding als betalend lid, waarin je gevraagd wordt welke thema’s jij belangrijk vindt, welke vorm (tekst, video, audio of anders) je voorkeur heeft. En of je eventueel actief zou willen worden in de toekomstige gemeenschap van lezerskringen.
Blijf onze Memos volgen voor updates hierover. En schroom niet om contact op te nemen als je mee wilt denken over deze transitie, via info@momusmedia.nl
Waardeer je ons onderzoek?
Journalistiek die de macht controleert én oplossingen onderzoekt is keihard nodig. Maar dat kan alleen dankzij (jouw) steun.
Of doneer eenmalig:
Momus Memos
Ons platform krijgt na meer dan tien jaar een grondige renovatie. Een nieuwe naam (Platform Authentieke Journalistiek wordt Momus), een nieuwe website (komt binnenkort) en een nieuwe missie: naast het kritisch aankaarten van problemen onderzoeken we (even kritisch) ook de mogelijke oplossingen. Via het Momus Memos dossier houden we je op de hoogte van de laatste organisatorische ontwikkelingen.

Deze update is onderdeel van het dossier Momus Memos, waarin we je op de hoogte houden over de vernieuwing van ons journalistiek platform.
Van Mondragon in Spanje tot de Griekse krant Efimerida ton Syntakton: talloze bedrijven geven medewerkers directe inspraak in het dagelijks bestuur. En dat lijkt te werken. Waarom Momus een coöperatief mediaplatform wil worden, bestuurd door de schrijvers en lezers zelf. Deel 2.
┃ Lees eerst deel 1
Een lang gekoesterde wens gaat in vervulling. Het is de start van een nieuw hoofdstuk. Een duik in het diepe.
We gaan naar de Kamer van Koophandel, om onze statuten te vernieuwen.
Lees nog even door, want dat is een stuk spannender dan het klinkt. Wat begon als een check of onze organisatiestructuur nog wel past bij wie we zijn en willen worden, ontspoorde de afgelopen maanden tot een serie brainstormsessies en filosofische reflecties over de toekomst van ons platform. Het resultaat: een schets van hoe onze journalistieke idealen goed te verankeren zijn in onze organisatiestructuur (waarover later meer).
De context van onze zoektocht: Momus (voorheen Platform Authentieke Journalistiek) is zichzelf momenteel opnieuw aan het uitvinden. We krijgen een nieuw jasje (de nieuwe website verschijnt binnenkort) en kiezen voor nieuwe missies: we nemen voortaan problemen én oplossingen onder de loep en willen daarbij ook lezers uit alle lagen van de samenleving betrekken.
En we vroegen ons af: in een tijd waarin miljardairs en aandeelhouders media en social media opkopen, maar ook de publieke omroep onder druk staat: wat is een rechtvaardige en duurzame structuur voor een onafhankelijk journalistiek platform? Op welke manier zorgen we ervoor dat we kunnen groeien, zonder dat daar een handvol aandeelhouders of bestuurders van profiteert? En hoe zorg je ervoor dat de missie van Momus – onafhankelijke en diepgravende onderzoeksjournalistiek voor een rechtvaardige en duurzame wereld – centraal blijft staan?
We slaan de talloze brainstormsessies, post-its en flipovers even over, en spoelen door naar onze conclusie:
We zorgen ervoor dat de hoofdpersonen — de onderzoeksjournalisten en de lezers zelf — samen de baas zijn.
Kortom, in de toekomst van Momus nemen wij, met jou, samen beslissingen die het gezamenlijk belang dienen: onderzoeksjournalistiek die bijdraagt aan een rechtvaardige en democratische samenleving.
Hoe we dat precies gaan doen, leggen we later uit. Maar eerst de vraag: waarom eigenlijk? Ten eerste omdat dit al gedeeltelijk gebeurt binnen Momus, waarin redelijk zelfstandig en coöperatief werken tussen journalisten de normale gang van zaken is sinds de oprichting in 2013. Maar ook omdat een coöperatief bestuur redelijk lijkt te werken.
Mediacoöperaties
Zo is de Britse Bristol Cable, een lokale mediacoöperatie uit de gelijknamige stad, in bezit van 2.600 betalende leden. De leden hebben zeggenschap over het bestuur, en daarin heeft ieder een gelijke stem, of ze nou 1 of 100 euro per maand bijdragen. Leden kunnen ook ideeën pitchen, maar de redactie blijft leidend en onafhankelijk in haar journalistieke keuzes. De Bristol Cable maakt prijzenwinnende journalistieke producties én is diep geworteld in de lokale gemeenschap. Een mix van fondsen, ethische advertenties en ledencontributie maakt dit mogelijk.
Er bestaan talloze andere mediacoöperaties, toont een studie hiernaar door Mitch Diamantopoulos (Universiteit van Regina, Canada) uit 2022. Van Die Tageszeitung, een Duits dagblad, tot Tiempo Argentino, een krant uit Argentinië. Diamantopoulos bracht 21 voorbeelden in kaart die commercieel weten te overleven, sommigen al decennialang. Sterker nog: waar mediaplatforms failliet gaan, nemen soms werknemers de boel over en lukt het hen om een doorstart te maken als democratische coöperatie, zoals het Griekse Efimerida ton Syntakton dat deed in 2012. The Guardian maakte eerder een portret over de Griekse krant: ‘Iedereen krijgt hetzelfde loon, van de receptioniste tot de senior verslaggevers, behalve de hoofdredacteur. Hij werkt gratis en leeft van zijn pensioen.’
Ook de Nederlandse media kent een paar voorbeelden. Zo is onderzoekscollectief Spit ook een coöperatie: ‘de aangesloten freelance journalisten zijn zelf eigenaar van het merk’. Daarnaast is er De Coöperatie die freelance journalisten ondersteunt met advies en de mogelijkheid om zelfstandig donaties te werven.
Waarom mediacoöperaties wel of niet slagen is nooit echt goed onderzocht, maar Diamantopoulos kan ons wel wijzen op de algemene voordelen van coöperatieve bedrijven, die volgens hem mogelijk ook in de mediasector gelden. Zo zouden coöperaties dankzij een minder commerciële doelstelling gaten kunnen vullen die de markt achterlaat. Of meer vertrouwen genieten mede dankzij directe relaties met gemeenschappen van lezers, die ook soms directe inspraak hebben. En als schrijvers en lezers dezelfde waarden delen, kan dat de gezamenlijke commitment aan een platform versterken.
Succes is niet gegarandeerd, benoemt Diamantopoulos: ook coöperaties ontsnappen niet volledig aan de tucht van de markt, ondanks hun idealen. En door ‘concurrentiedruk’ kunnen soms ‘de waarden van coöperatieve bewegingen in gevaar komen’. Desondanks blijken meerdere mediacoöperaties bestand tegen deze druk.
Drie miljoen coöperaties
Ook buiten de journalistiek borrelt het van de coöperatieve organisaties. Wereldwijd is 12% van de wereldbevolking (circa 1 miljard mensen) betrokken bij circa drie miljoen coöperatieve bedrijven, meldt de website van de International Cooperative Alliance (ICA). De top 300 coöperaties hadden een gezamenlijke omzet van 2,4 biljoen dollar, ongeveer ter grootte van de jaarlijkse economie van Brazilië of Italië.
Ze vormen een beweging waarin samen ondernemen draait om samen waarde creëren voor het gemeenschappelijke goed. Een coöperatie is simpelweg, volgens de definitie van de ICA: ‘een autonome vereniging van personen die zich vrijwillig verenigen om in hun gemeenschappelijke economische, sociale en culturele behoeften en wensen te voorzien via een gezamenlijk bezit van een onderneming.’ Dat is fundamenteel anders dan een op winst gericht bedrijf waarin waarde wordt onttrokken en omgezet in kapitaalgroei voor aandeelhouders.
Lees meer
- Over The Bristol Cable, een Britse mediacoöperatie: een powerpointpresentatie door het team erachter.
- Over Efimerida ton Syntakton, de Griekse mediacoöperatie: een reportage door AlJazeera (2016)
- De Nederlandse webdocumentaire Collectief Eigendom: interviews met talloze mensen achter coöperatieve projecten.
- De International Cooperative Alliance, een grote bron van cijfers en achtergrond. Zie ook hun serie korte verhalen over coöperatieve bedrijven uit de wereld.
Dat zelfs grotere fabrieken als coöperaties bestuurd kunnen worden, toonde VPRO’s Tegenlicht al jaren geleden in hun reportage over ‘Mondragon’, oftewel ‘het wonder van Baskenland’; een netwerk van coöperatieve bedrijven in het gelijknamige stadje in het noorden van Spanje. Wat ooit klein begon als een idealistisch experiment van een lokale katholieke priester in de jaren vijftig, is inmiddels uitgegroeid tot 81 coöperatieve bedrijven en fabrieken. Met zo’n 70.000 aangesloten werknemers die onder andere machine-onderdelen en bouwmaterialen produceren. Een mogelijk voordeel waar het bedrijf om werd geroemd: terwijl in andere regio’s in Spanje tijdens de economische crisis rond 2012 de werkloosheid enorm steeg, leek de coöperatieve structuur van Mondragon de klap hiervan te verzachten; werkloze werknemers uit het ene bedrijf werden begeleid naar een baan in een ander bedrijf binnen Mondragon. Tijdens recessies kunnen werknemers ook stemmen om hun lonen tijdelijk te verlagen, in plaats van collega’s te moeten ontslaan.
Het is een beroemd voorbeeld, en soms enigszins geromantiseerd, volgens critici. Een onderzoeker schrijft dat de mate van democratie en inspraak binnen de Mondragon-bedrijven wel meevalt. ‘Mondragon is geen utopia’, zegt een andere bezoeker. Ook in Nederland klinken vergelijkbare kritieken rond Nederlandse bedrijven die op papier weliswaar een coöperatie zijn, maar dat volgens critici in de praktijk onvoldoende zouden praktiseren, zoals rond De Rabobank.
Maar, zoals onderzoeksjournalist Jesse Frederik ook meermaals betoogde: talloze coöperatieve bedrijven, met een stuk meer democratie en een stuk minder interne verschillen in inkomen en macht, werken gewoon. Ze leveren hun leden echte banen en salarissen en hun klanten echte goederen en diensten.
Practice what we research
Een tastbare verschuiving van hiërarchie en privé profijt naar democratie en collectief belang. Zou dat op meer terreinen kunnen?
In ieder geval wel rond de vraagstukken die we met een oplossingsgerichte blik onderzoeken. In twee grote Momus-dossiers — wonen en klimaat — zien we ook hoe coöperaties in het veld hands on aan oplossingen bouwen.
Bijvoorbeeld rond de wooncrisis, voelbaar voor veel mensen. Zeker voor mensen die te laat zijn geboren om goedkoop te kunnen kopen en te weinig verdienen voor de huidige huren en woningprijzen. Onderzoeker Cody Hochtenbach betoogt in zijn boek Uitgewoond (2022) dat de wooncrisis zijn wortels heeft in beleid dat huizen tot winstobjecten maakte en tegelijkertijd de volkshuisvesting uitholde. Ook nu, met de enorm gestegen woningprijzen, blijft een eigen woning de heilige graal, terwijl eigenwoningbezit ook gezien wordt als mede veroorzaker van de wooncrisis.
De coöperatieve woonbeweging, ook actief in Nederland, breekt hiermee. Door woningen niet in privébezit te brengen, maar collectief eigendom te maken van alle bewoners samen. Doordat men samen de baas is, verdwijnt de prikkel om huren onnodig te verhogen én ontstaat er meer zeggenschap over de leefomgeving. Ook kan de woning nooit voor marktwaarde worden verkocht, waardoor de betaalbaarheid voor latere bewoners wordt gewaarborgd. Zo dragen wooncoöperaties ook bij aan een bewoonbare toekomst. In Nederland is dit model schaars, maar ze ‘vormen een substantieel aandeel in veel van de landen om ons heen’ volgens een studie hiernaar. Dat het hier minder leeft heeft ook te maken met de Woningwet uit 1901 meldt dezelfde studie — met politieke keuzes dus, geen natuurwetten.
Over een bewoonbare toekomst gesproken; zonder een duurzame energietransitie staat die voor iedereen onder druk. De wil is er wel: uit onderzoek van het CBS blijkt dat 58% van de Nederlanders positief staat tegenover de energietransitie. Hoe dit draagvlak kan groeien maar ook tot effectief klimaatbeleid kan leiden onderzoeken we in ons dossier Mobiliseer. Een voorlopige bevinding: energiecoöperaties zouden hieraan kunnen bijdragen, omdat ze een gevoel van zeggenschap, eerlijkheid en gedeeld profijt bevorderen. Via energiecoöperaties op lokaal niveau hebben bewoners inspraak en kunnen ze mee verdienen aan de opgewekte energie van bijvoorbeeld windmolenparken. Op die manier is duurzaamheid iets waar iedereen beter van wordt, en minder snel een bron van conflict en polarisatie.
Juist omdat we deze voorbeelden in ons onderzoek tegenkomen, is het een logische stap voor Momus om coöperatieve principes ook in onze eigen organisatie te verankeren. Om de praktijk van horizontale, collegiale samenwerking die er nu al binnen Momus heerst, te formaliseren. Practice what we preach of, gezien we geen predikers maar onderzoekers zijn, practice what we research.
Onszelf als een levend experiment dat we samen met jou, de lezer, willen beginnen.
En wanneer beter dan in 2025, het jaar dat de Verenigde Naties uitriep tot “jaar van de coöperatieven”.
101 manieren
Enthousiast en vol vertrouwen over deze koers, vergaten we nog een klein detail: dat er 101 manieren zijn waarop je dit kan inrichten.
Als we Momus willen laten besturen door ‘de leden’, wie zijn dat dan precies en hoe verdeel je de rollen? Zoals de eerder genoemde studie van Diamantopoulos ook toont: dat verschilt enorm binnen het landschap van mediacoöperaties. In de ene coöperatie ligt de zeggenschap vooral bij de journalisten (met lezers als klanten), in het andere geval vooral bij de lezers (met journalisten als medewerkers), en in weer andere gevallen is het een combinatie.
Willen we het heel wild maken, dan kunnen we zelfs overwegen om ook het niet-menselijke leven een stem te geven. Zo hebben Broedplaats de Ceuvel in Amsterdam en het Rotterdamse museum Het Nieuwe Instituut een vertegenwoordiger voor het planten- en dierenrijk in het bestuur — zogeheten zoöperaties.
Met steun van het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek schakelden we expertise is om ons bij deze keuzes te helpen (waarover meer in onze volgende update).
┃ Verder naar deel 3
Blijf onze Memos volgen voor updates hierover. En schroom niet om contact op te nemen als je mee wilt denken over deze transitie, via info@momusmedia.nl
Waardeer je ons onderzoek?
Journalistiek die de macht controleert én oplossingen onderzoekt is keihard nodig. Maar dat kan alleen dankzij (jouw) steun.
Of doneer eenmalig:
Momus Memos
Ons platform krijgt na meer dan tien jaar een grondige renovatie. Een nieuwe naam (Platform Authentieke Journalistiek wordt Momus), een nieuwe website (komt binnenkort) en een nieuwe missie: naast het kritisch aankaarten van problemen onderzoeken we (even kritisch) ook de mogelijke oplossingen. Via het Momus Memos dossier houden we je op de hoogte van de laatste organisatorische ontwikkelingen.

Deze update is onderdeel van het dossier Momus Memos, waarin we je op de hoogte houden over de vernieuwing van ons journalistiek platform.
Hoe kunnen we schrijven over oplossingen voor grote problemen in de wereld, zonder ons eigen journalistiek platform goed in te richten? Hoe Momus een duurzaam en coöperatief mediaplatform wil worden, bestuurd door de schrijvers en lezers zelf. Deel 1.
Hoe voorkom je als mediaplatform dat je wordt opgekocht door een multimiljardair zoals Jeff Bezos die vervolgens de redactionele koers bepaalt, zoals The Washington Post overkwam?
Of dat je mediaproject sneuvelt door de politieke wind die er waait, plots weggeblazen door een bezuinigingsronde van meer dan honderd miljoen euro – zoals meerdere programma’s dreigt te gebeuren?
Hoe waarborg je dat je niet alleen maar succesvol bent aan de voorkant, maar achter de schermen je medewerkers lijden onder een hoge werkdruk, grensoverschrijdend gedrag en burnouts, zoals bij de programma’s DWDD en NOS Sport en breder binnen de publieke omroep?
Hoe zorg je ervoor dat je journalisten een gezonde boterham verdienen én enige inspraak hebben, in plaats van mee te moeten draaien in een mediawereld waarin een handvol grote commerciële bedrijven talloze onderbetaalde freelancers inzetten.
Hoe bouwen we een relatie met onze leden en lezers die ons als journalisten voedt en scherp houdt en geven we hen een gelijkwaardige stem in ons bestuur?
We lopen in dit gedachte-experiment natuurlijk veel te ver vooruit met allerlei hypothetische scenario’s – vooralsnog heeft nog geen enkele miljardair aangeklopt om ons op te kopen – maar dat is ook enigszins de bedoeling van Momus. Een meer toekomstgerichte blik op de wereld, waarbij we inzetten op onderzoek naar problemen én oplossingen – zogeheten oplossingsgerichte journalistiek – is een van de nieuwe missies van ons platform.
Het is een logisch gevolg dat ook een ogenschijnlijk simpel bureaucratisch vraagstuk – onze organisatiestructuur – binnen Momus al snel ontspoorde tot een langdurig onderzoeksproject naar de beste formule. Een zoektocht om de idealen die onder onze onderzoeksprojecten liggen – onderzoeksjournalistiek voor een rechtvaardige en democratische samenleving – ook beter in onze organisatiestructuur in te bedden. Practice what you preach, zeggen we tegen onszelf. De media die dat niet doen verliezen immers geloofwaardigheid, zoals ook een van onze sponsors, het European Journalism Fund, onlangs benoemde.
Een betere wereld begint bij jezelf, en je registratie bij de Kamer van Koophandel.
De directe aanleiding voor dit traject: Momus, voorheen Platform Authentieke Journalistiek, is zichzelf momenteel opnieuw aan het uitvinden. Met steun van het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek (SVDJ) hervormen we onszelf van een informele club freelancers en een ANBI-stichting die vooral voor andere mediapartners schreef, tot een eigen merk en platform met een eigen koers, waarin oplossingsgerichte journalistiek en samenwerking met lezers centraal staan. Daar past ook een nieuwe organisatiestructuur bij, waarbij zeggenschap en de verdeling van inkomsten goed, eerlijk en transparant geregeld is.
Makkelijk was dat niet, maar wel spannender dan het leek aan het begin. Het is inmiddels al pakweg een jaar geleden dat we hier voor het eerst over na gingen denken. In de tussentijd konden we, met steun van SVDJ, expertise inwinnen bij adviseurs die hier meer over weten. Zoals Karin Vosters, die meerdere organisatie hielp om een gelijkwaardige, sociocratische besluitvormingsstructuur in te voeren en meer dan honderd coöperaties van zelfstandig ondernemers hielp oprichten. Maar ook van We Are Stewards, een organisatie die bedrijven adviseert over hoe zij via steward-ownership ervoor kunnen zorgen dat geldschieters niet automatisch het laatste woord hebben, maar de missie altijd centraal staat.
Inmiddels hebben we een ruwe schets van onze toekomstige organisatiestructuur, die we in de volgende updates zullen toelichten. Spoiler alert: het heeft iets horizontaals, coöperatiefs, en een ecosysteem waarin betrokken lezerskringen zich voortdurend met ons werk kunnen bemoeien.
Onze ambitie is kortom dat Momus de Mondragon van de Nederlandse media wordt (wat dat precies betekent lees je in de volgende update).
┃ Verder naar deel 2
Blijf onze Memos volgen voor updates hierover. En schroom niet om contact op te nemen als je mee wilt denken over deze transitie, via info@momusmedia.nl
Waardeer je ons onderzoek?
Journalistiek die de macht controleert én oplossingen onderzoekt is keihard nodig. Maar dat kan alleen dankzij (jouw) steun.
Of doneer eenmalig:
Momus Memos
Ons platform krijgt na meer dan tien jaar een grondige renovatie. Een nieuwe naam (Platform Authentieke Journalistiek wordt Momus), een nieuwe website (komt binnenkort) en een nieuwe missie: naast het kritisch aankaarten van problemen onderzoeken we (even kritisch) ook de mogelijke oplossingen. Via het Momus Memos dossier houden we je op de hoogte van de laatste organisatorische ontwikkelingen.

Beeld van Kansfonds gemaakt door Linelle Deunk
We delen niet alleen onze grote bevindingen, maar ook tussentijdse updates over de voortgang van onze onderzoeksprojecten. Deze update is onderdeel van het dossier Een einde aan dakloosheid.
Stel je voor; je hebt een liefdevolle relatie, twee kinderen waar je alles voor over hebt en een thuis waar je samen leeft. Een van je kinderen heeft intensieve zorg nodig. Zonder twijfel geven jij en je partner die zorg. Maar dat vraagt veel energie. En na jaren drukt de informele zorg zwaar op je huwelijk. Met je partner kom je tot de verdrietige conclusie dat de combinatie niet meer houdbaar is. Om jullie rol als ouders goed te kunnen vervullen, besluiten jullie te scheiden.
De hoop is dat apart leven de lucht en ruimte geeft om op te laden. Maar daarvoor heb jij wel een eigen woonplek nodig. Die vinden in de buurt van je zorgbehoevende kind, blijkt een onmogelijke opgave.
‘Mijn dakloosheid begon zoals bij heel veel mensen met een scheiding,’ vertelt Saskia (52 jaar), een zorgondernemer en verpleegkundige. Deze situatieschets was haar realiteit.
In de jaren die volgden verbleef Saskia onder andere in een chalet op een vakantiepark, in een caravan op een camping, bij vakantieboerderijen van vrienden en zelfs in de personeelskamer van een zorginstelling. Saskia had ondernemingsdrift en een groot netwerk. Telkens als ze zonder verblijfsplek of geld kwam te zitten – ‘daklooosheid is duur’ – deelde ze een oproep en schoten mensen te hulp.
Ondanks haar netwerk en doorzettingsvermogen bleef Saskia dakloos. Ze had niet het kapitaal om zelfstandig een woning te bemachtigen, een woningurgentie kreeg ze niet – ‘scheiding is een eigen keuze en dus geen reden’ – en zorgpartijen hielpen haar niet verder met haar woonvraag.
Berry Pfennigwerth, belangenbehartiger bij de landelijke coalitie Dakloosheid Voorbij!, herkent de ervaring die Saskia schetst. ‘Als je vooral een woonprobleem hebt, wordt je als zelfredzaam gezien en niet geholpen.’ Pas als je zorgvraag groeit tot je niet meer ‘zelfredzaam’ bent, kun je hulp krijgen. Dat is volgens hem geregeld een kwestie van tijd: ‘Hoe langer het duurt voor je geholpen wordt, hoe groter je problemen worden.’ De gevolgen daarvan? ‘De maatschappelijke kosten lopen op en mensen gaan kapot.’
Saskia heeft gezien hoe dakloze mensen met het label ‘zelfredzaam’, juist in afhankelijkheidsposities terechtkomen; zowel van een bureaucratisch systeem als van andere mensen. Sommige daarvan helpen je, terwijl anderen misbruik maken van je kwetsbare situatie.
Zo leerde zij vrouwen kennen die bij een aggresieve partner bleven of seksuele handelingen verichten voor overnachtingen. ‘Die afhankelijkheidsrelaties zijn denk ik het allerzwaarste van het dakloos zijn,’ vertelt Saskia. Dat en ‘de ontmenselijking die je meemaakt.’
Die ontmenselijking ervaarde zij in het zorgstelsel en de gemeentelijke bureaucratie, waarin ze telkens vastliep; ‘Je wordt van het kastje naar de muur gestuurd.’ Saskia legt uit dat er niet naar de persoon wordt gekeken, maar naar de kaders van procedures en regels. ‘Ik werd niet gehoord [….] Die bureaucratie is echt slopend,’ vertelt ze daarover. Toch hield ze vol. Stapels multomappen met documentatie heeft ze daarvoor aangelegd.
Onlangs heeft Saskia een woning via ‘Housing First Delft’ gekregen, nadat ze, zoals ze het zelf omschrijft, ‘levensbedreigende gezondheidsklachten had ontwikkeld’. Jaarlijks heeft dit programma vijftien woningen beschikbaar voor mensen die langdurig dak- of thuisloos zijn. De verhuur loopt via een zorginstantie en gaat gepaard met een lange lijst regels en voorwaarden. Als Saskia deze breekt, kan ze de woning kwijtraken of wordt haar tijdelijke huurcontract van twee jaar niet verlengd.
Een korte greep:
Huurder zal in ieder geval:
- niet slaan met deuren en niet schreeuwen;
- geen intimiderend en/of bedreigend gedrag vertonen, zoals het onnodig lang in stilte (boos) aankijken van omwonenden;
- geen wiet (of vergelijkbare producten) roken/gebruiken op plekken waarmee hij omwonenden tot last kan zijn, zoals de (voor- en achter)tuin of in het complex.
‘Toen ik dit allemaal las dacht ik “My goodness, ik word behandeld als een beest. Waarom?” Ik bedoel, ik word behandeld als een veroordeelde, terwijl ik nog nooit een veroordeling heb gehad […] Ik was er echt emotioneel door geraakt.’ Terwijl ze op het punt stond jaren van dakloosheid te doorbreken, kreeg Saskia alsnog het gevoel dat ze ‘een woning moet verdienen,’ in plaats van dat ook zij recht heeft op een veilig thuis.
Daarmee wijst Saskia naar een belangrijk paradigma dat dakloosheid in stand houdt en dat Berry Pfennigwerth omschrijft als ‘meritocratie’; het idee dat succes een keuze is. ‘Alles wat je krijgt, heb je verdiend. En als je niet krijgt wat je denkt te verdienen, heb je gewoon niet hard genoeg gewerkt. Dat is natuurlijk onzin.’
Deel dit met anderen
Volgens Pfennigwerth verbloemt deze aanname structurele problemen, die ingebouwd zijn in ons economisch en maatschappelijk systeem. Zoals de financiële prikkels die woningen voor veel mensen onbetaalbaar maken en het enorme woningtekort waardoor er niet voor iedereen een woning is. Het idee van ‘eigen schuld of eigen verdienste’ staat volgens hem oplossingen voor dakloosheid in de weg. Mensen worden niet of laat geholpen. Als ze überhaupt al om hulp durven te vragen. Het verhaal van ‘eigen schuld’ leidt namelijk ook tot schaamte, waardoor mensen zich stilhouden.
Om dat taboe te doorbreken voerde Dakloosheid Voorbij! de campagne ‘De schaamte voorbij’, waarin vrouwen hun verhaal over dakloosheid deelden. Aansluitend riep de organisatie op tot woningurgentie voor álle dakloze mensen, met de campagne ‘Open de deur’ Deze campagne had als doel het wettelijk verankeren van woningurgentie voor alle mensen die volgens de ETHOS-Light classificatie dakloos zijn.. De Tweede Kamer stemde enkel in met urgentie voor dakloze ouders met kinderen, en trok die van statushouders zelfs in De Wet Versterking Regie Volkshuisvesting is op 3 juli behandeld in de Tweede Kamer. Er waren twee amendementen ingediend om woningurgentie voor alle dakloze mensen volgens de ETHOS-light classificatie te regelen. Een derde ging over urgentie voor dakloze gezinnen met kinderen. Alleen dit amendement kreeg voldoende steun in de Tweede Kamer. .
Dakloosheid Voorbij! blijft zich inzetten voor woningen voor alle dakloze mensen. En Saskia en andere (voormalig) dakloze mensen die wij spraken delen daarvoor hun eigen verhaal. Het doorbreken van de stilte, stereotypen en stigma’s zijn volgens hen belangrijke stappen om dakloosheid te kunnen beëindigen.
Heb jij een verhaal, ideeën, tip of lead die je wilt delen? Dan kun je contact opnemen met jeske@momusmedia.nl en larabillie@momusmedia.nl
Dit onderzoek is tot stand gekomen met steun van het Journalismfund Europe en ondersteund met mentoring vanuit Transitions.
Waardeer je ons onderzoek?
Journalistiek die de macht controleert én oplossingen onderzoekt is keihard nodig. Maar dat kan alleen dankzij (jouw) steun.
Of doneer eenmalig:
Een einde aan dakloosheid
Steeds meer mensen worden dakloos. Zowel qua aantal, als qua diversiteit neemt de groep toe. Dakloosheid is het meest ernstige gevolg van de wooncrisis en de grootste schending van het recht op wonen. Daarom onderzoekt Momus de komende maanden: (hoe) kan dakloosheid beëindigd worden? Dit doen we in een Europese samenwerking en met een oplossingsgerichte bril.


















